feestganger
Nederlands
![](../I/m/Fresco_Feestgangers_op_de_kermis.jpg)
feestgangers op de kermis
Woordafbreking
- feestĀ·ganĀ·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | feestganger | feestgangers |
verkleinwoord | feestgangertje | feestgangertjes |
Zelfstandig naamwoord
feestganger m [1]
- iemand die naar een feest gaat
- Volgens de politie zal het dodental waarschijnlijk nog verder stijgen. Zaterdag konden autoriteiten de dood van negen personen bevestigen, maar toen al vreesde men voor meer slachtoffers omdat er nog 25 feestgangers werden vermist. Hoeveel vermisten er nu nog zijn, kon de politie niet zeggen, schrijft Reuters. De zoektocht kan volgens de LA Times nog twee dagen duren.[2]
Synoniemen
- feesteling, feestvierder
Verwante begrippen
- feestgangster
Gangbaarheid
- Het woord feestganger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'feestganger' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.