fuif

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fuif    (hulp, bestand)
  • IPA: /fœyf/
Woordafbreking
  • fuif
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘feest’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1884 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord fuif fuiven
verkleinwoord fuifje fuifjes

Zelfstandig naamwoord

fuif v/m

  1. vrolijk besloten feest
    • Veel mensen drinken bier op een fuif. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord fuif staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Werkwoord

vervoeging van
fuiven

fuif

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fuiven
    • Ik fuif. 
  2. gebiedende wijs van fuiven
    • Fuif! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fuiven
    • Fuif je? 

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.