Nederlands-Indië

Nederlands-Indië, ook bekend als Achter-Indië,[1] Nederlands-Oost-Indië, Oost-Indië en Indië, of informeel als de Oost, was vanaf 1816 de gebruikte officiële benaming voor alle in de Indische Archipel door de Nederlandse staat gekoloniseerde gebieden die in de jaren twintig van de twintigste eeuw de omvang kregen van het huidige Indonesië. De indertijd gebruikte officiële schrijfwijze was Nederlandsch-Indië. In het Maleis luidde de naam Hindia-Belanda; de term "(Ons) Indië" werd met Tanah Hindia weergegeven.

Nederlands-Indië
Kolonie van het Koninkrijk der Nederlanden
19 augustus 1816  
17 augustus 1945 /
27 december 1949
 
 

Vlag
Kaart
Algemene gegevens
HoofdstadBatavia
Oppervlakte1.919.440 km²
Bevolking60,7 miljoen (1930)
TalenNederlands (e.a.)
Religie(s)Islam, christendom, hindoeïsme e.a.
Nat. feestdagvanaf 1898 31 augustus
VolksliedWien Neêrlands bloed
vanaf 1932 Wilhelmus
MunteenheidNederlands-Indische gulden
Regering
DynastieOranje-Nassau
StaatshoofdKoning van Nederland
Plv. staatshoofdGouverneur-generaal
Geschiedenis van Indonesië

Naar chronologie
  • Prehistorie

Vroege vorstendommen

De opkomst van de moslimstaten

Koloniaal Indonesië

De opkomst van Indonesië

Onafhankelijk Indonesië


Portaal   Indonesië
Portaal   Geschiedenis

De Nederlandse aanwezigheid dateert van het eind van de 16e eeuw, kort voor de oprichting van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) die onder meer op Java enkele bezittingen en in de Molukken een aantal eilanden bezat. Na de nationalisatie van de VOC in 1798 gingen die over op de toenmalige Bataafse Republiek. De naam 'Nederlands-Indië' kwam bij de VOC in de jaren 1620-1622 al voor, als 'Nederlandsch-India'. De naam Nederlandsch-Indië werd echter pas officieel op 19 augustus 1816.[2]

Geschiedenis

De periode tot 1602

De Indische Archipel wordt vanaf de prehistorie door mensen bewoond. Voordat de Nederlanders kwamen, bestonden er al meerdere vorstendommen. Vanaf de 14e eeuw ontstonden er onder invloed van de Arabieren moslimstaten die een sterk feodale inslag hadden. De boeren moesten een groot deel van hun oogst, tot maximaal 65%, aan de vorsten afdragen. Eilanden handelden met elkaar, maar vochten ook geregeld conflicten uit. Door de Indiase en Arabische handelaren werden de specerijen naar Europa verhandeld. De schaarste ervan en de hoge prijzen vormden een sterke stimulans voor de eerste Europese ontdekkingsreizen.

De Portugezen waren de eersten die om de Kaap de Goede Hoop voeren en in 1498 Indië bereikten. In 1511 veroverden ze de stad Malakka waar ze handel dreven met Javanen en Bandanezen die specerijen uit de Molukken haalden, waarna de Portugezen zelf naar de Molukken reisden omdat de prijzen daar een vijfde waren van die in Malakka. Ze kwamen daar uiteindelijk in oorlog met de Molukse bevolking, waardoor de toevoer van specerijen naar Europa verminderde. Ondertussen was Portugal in 1580 onder de kroon van Spanje gekomen. Spanje was in oorlog met de Nederlanden en legde in 1585 beslag op vijandelijke schepen in de Portugese havens. De noodzaak voor de Hollanders om zelf op de Indonesische archipel te gaan varen werd hierdoor versterkt.

De VOC-periode

In 1596 bereikten vier Hollandse koopvaardijschepen met aan boord opperkoopman Cornelis de Houtman voor het eerst de Indische Archipel. Tussen 1594 en 1602 ontstonden er verscheidene zogeheten voorcompagnieën die handel begonnen te drijven op Azië, tot ze in 1602 gedwongen werden samengevoegd tot de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC). Deze onderneming verkreeg bij haar oprichting het Nederlandse monopolie om ten oosten van de Kaap de Goede Hoop en ten westen van de Straat Magellaan zeehandel te drijven. De compagnie kreeg ook het recht om daar, ter verkrijging en behoud van het handelsmonopolie, oorlog te voeren en namens de Nederlandse republiek verdragen te sluiten met inheemse vorsten en rechtspraak uit te oefenen. In 1603 voer onder Steven van der Hagen de eerste volledig uitgeruste VOC-vloot naar de Indische Archipel uit. Ze gingen daar het conflict aan met de reeds lang aanwezige Portugezen. Om de handel beter te organiseren, werd besloten een centrale leiding in te stellen onder een ter plaatse geïnstalleerde gouverneur-generaal, eerst op het eiland Ternate en later in de stad Batavia op Java. Tevens werden er handelsposten opgezet die konden dienen als opslagplaats en als "rendez-vous" voor de schepen.

Het kasteel van Batavia, gezien vanaf West Kali Besar. (Andries Beeckman, circa 1656-58)

De VOC streefde naar alleenhandel en ontwrichtte daarmee de vrije handel, die vooral in handen was van Javaanse, Chinese en Arabische handelaren. Desnoods onder dreiging van geweld werden door de VOC contracten gesloten met de lokale vorsten, waarin dit privilege werd vastgelegd. De vorsten kregen op hun beurt het monopolie op de handel in het gebied waarover zij heersten.

De archipel van het voormalige Nederlands-Indië was niet één homogeen geheel, maar bestond uit eilanden die onderling zeer van elkaar verschilden. De Nederlanders concentreerden zich in de 17e en 18e eeuw vooral op de Molukken en Java. Op de Midden-Molukken werden voornamelijk kruidnagels geteeld.

Om de productie te beheersen en ontduiking van het handelsmonopolie tegen te gaan, concentreerden zij in de Molukken de handel van kruidnagels zo veel mogelijk op één eiland. Hiervoor werden op de andere eilanden de bomen omgezaagd. Daarnaast werd de Dati (familie in uitgebreide zin) verplicht een aantal kruidnagelbomen per jaar te planten en de productie aan de VOC te leveren.

Op de Banda-eilanden, waar vooral nootmuskaat en foelie werden verbouwd, vestigde de VOC haar gezag met bruut geweld. De macht van de hoofden was hier niet groot, zodat de VOC de handel niet kon beheersen via de lokale elite. In 1609 werden de Bandoes traktaten opgelegd, maar die werden ontdoken via sluikhandel en smokkel. Na schermutselingen in 1609 stelden de Nederlanders de eis een vesting te mogen bouwen op Banda. De Nederlandse onderhandelingsdelegatie werd hierop vermoord door de Bandanezen. Vervolgens besloot gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen tot volledige onderwerping van de Bandanezen. De Bandanezen kwamen in opstand en daarom werden ze in 1621 uitgemoord door de VOC onder leiding van Coen. De overlevenden bracht Coen naar Java, waarna hij op de ontvolkte eilanden de eerste moderne plantages inrichtte, gebaseerd op slavenarbeid. Oud VOC-werknemers mochten de perken (plantages) beheren. Voedsel en slaven werden geleverd door de VOC,[3] die het alleenrecht behield om de specerijen voor een lage prijs van de perkeniers te kopen. Door dit optreden van de VOC daalde de productie op de Molukken met 70%. De productiedaling ging gepaard met een consumptiedaling, terwijl het hele sociaal-economische systeem was ontwricht. Daarnaast was het sterftecijfer hoger dan het geboortecijfer, waardoor er een constante vraag naar slaven was.

Kaart van Nederlands-Indië door William Dampier, 1697

Op Java was de situatie anders. Toen de VOC zich daar vestigde was het land verdeeld in een groot agrarisch binnenland met gesloten, naar eigen behoefte producerende dorpen die onder centraal gezag stonden van lokale vorsten die het monopolie hadden op de handel van het productie-overschot. Daarnaast waren er de handeldrijvende havenplaatsen, waar veel Oosterse vreemdelingen woonden. Op Java kon de VOC veel makkelijker monopolies afdwingen dan op de Molukken. Ze wist handig gebruik te maken van de twisten tussen de inheemse vorsten door één vorst te helpen tegen een andere, in ruil voor handelsvoordelen en monopolies.

Doordat de vorst zijn vrijheid over de handel had prijsgegeven, was vanzelf een verhouding van afhankelijkheid ontstaan, die zich ontwikkelde tot ondergeschiktheid. Zo veranderde geleidelijk aan het eind van de 17e eeuw vanuit Batavia het overwicht over de kuststaatjes in territoriaal gezag. Dit ging samen met een gedeeltelijke verandering in de wijze waarop de VOC haar inkomsten verkreeg. Naast de traditionele handelswinsten kwamen de gedwongen leveringen (vorst moet verplicht een bepaald product aan de VOC leveren tegen een overeengekomen prijs) en contingenten (soort belasting in natura). Het verschil tussen de vrijhandel met de Javaanse vorsten en de gedwongen leveringen was niet zo groot. Beide werden afgedwongen onder de druk en bescherming van de kanonnen en geweren van de compagnie. Door het monopolie werd de inheemse groothandel onderdrukt en toen de verplichte leveringen aan het eind van de 17e eeuw hun intrede hadden gedaan, moesten de desa's, die tot dan toe alleen voor eigen gebruik en voor de hoofden hadden hoeven te produceren, voortaan ook voor de compagnie produceren. In ruil daarvoor zorgde de VOC dat er vrede was.

Huis van de gouverneur-generaal binnen het kasteel van Batavia

Elders op de archipel vormde de compagnie een minder geduchte macht. Op Noord-Sumatra sloot de compagnie in 1641 pepercontracten met Atjeh, Palembang en Jambi maar die waren niet zo dwingend als de hierboven beschreven contracten. Bovendien moest er met zilver worden betaald. Na 1680 ging de intra-Aziatische handel, die lange tijd zeer winstgevend was geweest, verlies op leveren. De handel binnen Azië had de compagnie altijd een groot deel van de middelen verschaft, het textiel, waarop haar Aziatische bedrijf de inkoop van de retourgoederen dreef. Nu moest steeds meer baar geld worden aangevoerd.

De territoriale uitbreiding en voortdurende oorlogen overzee aan het eind van de 17e eeuw deden de kosten voor de VOC in Azië hoog oplopen. Na 1686, met als uitzondering 1691/92, werd ieder jaar met verlies afgesloten. In de 18e eeuw ging het weer iets beter. In 1720 werd er nog 20% dividend uitgekeerd.

Na 1740 ging de compagnie zich in Azië concentreren op de Indische Archipel, waar op Java zelfs in zekere mate sprake was van rechtstreekse penetratie. Op de Noordoostkust van Java en in het gebied rond Batavia werden de koffiecultuur en de suikeraanplant uitgebreid. Ook was er sprake van militaire expansie: In 1743 werd Mataram voor de VOC verworven.

De compagnie behield haar monopolie op de "geruime vier": nootmuskaat, foelie, kruidnagel en kaneel. De VOC beheerste de productie en de prijs. Het eerste via het omzagen en weer aanplanten van bomen, het tweede via een monopolie. Wat vaak vergeten wordt is dat men zich ook bezighield met opiumhandel. Opium was een legaal product waarnaar wereldwijd grote vraag was. De productiemethoden en de manier waarop de VOC het gebied beheerste, veranderden nauwelijks.

Een schrijver over de compagnie heeft ooit gezegd dat dit handelslichaam geen geschiedenis heeft. De bestuurders der VOC hebben hun hele bestaan op één en dezelfde manier gestreefd naar het bereiken van hun doel, het maken van handelswinst door angstvallig vast te houden aan hun monopolie. Na de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog volgt er eind 18e eeuw een chaotische periode in de koloniën.

Na de opheffing van de VOC in 1798 gingen de bezittingen op de toenmalige Bataafse Republiek over.

19e eeuw

Het beheer door de Bataafse Republiek aan het begin van de 19de eeuw kende in feite twee onderbrekingen. De eerste doordat Nederland de facto onder Frans beheer kwam. In Nederlands-Indië werd Herman Willem Daendels (r. 1808–1810) benoemd tot gouverneur-generaal. De tweede doordat Groot-Brittannië Napoleon Bonaparte tijdens de Invasie van Java (augustus–september 1811) versloeg en het gezag in Nederlands-Indië overnam en Thomas Stamford Raffles (r. 1811–1816) tot luitenant gouverneur-generaal benoemde. Beiden hebben hun "monumenten" nagelaten. Daendels liet, ten koste van veel mensenlevens, de "Grote Postweg" op Java aanleggen, de hoofdverkeersader die Jakarta (toen Batavia) via Surakarta en Jogjya met Soerabaja verbond en nog verbindt. Het hoofddoel van deze verbinding was de "beheersbaarheid" van het eiland Java te versterken en de verdediging tegen de Britten te verbeteren en ten tweede berichten, poststukken en passagiers snel te kunnen verplaatsen. De "monumenten" van Raffles zijn van culturele aard. Hij herontdekte 's werelds grootste boeddhistische tempel, de Borobudur, die door tropische plantengroei deels aan het oog onttrokken was. Zijn tweede monument is de stichting van de "Plantentuin" te Buitenzorg (thans Bogor). Ook introduceerde hij de theeaanplant in de Preanger. Ten slotte is het links rijden van het verkeer door hem ingevoerd.

Met het Verdrag van Londen van 13 augustus 1814 werd besloten dat Nederland zijn Zuidoost-Aziatische bezittingen weer zou terugkrijgen. Op 19 augustus 1816 werd voor het stadhuis van Batavia het bestuur van "Java en Onderhorigheden" officieel overgedragen aan het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, waarmee "Nederlands-Indië" was geboren.[2]

De onderwerping van Diepo Negoro aan luitenant-generaal Hendrik Merkus Baron de Kock, 28 maart 1830, waarmee de Java-oorlog werd beëindigd

Rond 1825 werden er op Java grote opstanden onder leiding van de inheemse nationalistische leider Diponegoro door de Nederlanders bestreden. Na een zware strijd die aan beide kanten veel slachtoffers eiste, werd Diponegoro verslagen. Deze strijd wordt ook wel de Java-oorlog (1825–1830) genoemd. Na deze oorlog kwam Java bijna geheel onder directe Nederlandse heerschappij te staan. Alleen de vorsten van Jogjakarta en Soerakarta bezaten nog enkele Javaanse gebiedsdelen. Op de andere eilanden, waar de opstanden gewoon doorgingen, bezat Nederland wel een aantal gebieden en steden, maar er werd vanaf toen een onthoudingspolitiek gevolgd. Hierbij werd in de buitengewesten geen bestuur gevestigd, maar men beperkte zich tot relaties met de inheemse vorsten. Een andere politiek zou financieel en militair te veel inspanningen vergen.

Het Cultuurstelsel werd tussen 1830 en 1834 ingevoerd onder gouverneur-generaal Johannes van den Bosch en tot circa 1870 aan de inheemse bevolking opgelegd. Voor winstgevende producten bleef het stelsel langer van kracht; voor koffie gold het tot aan het begin van de twintigste eeuw. Bij wijze van pacht moesten de 'inlanders' 20% van hun grond gebruiken voor producten voor de Europese markt, zoals koffie, indigo, thee en suikerriet. Deze producten werden door de Nederlandsche Handel-Maatschappij in Europa verkocht. Het systeem werd veelvuldig misbruikt. Multatuli schreef hierop in 1860 zijn roman Max Havelaar en nog andere werken waarin gewezen werd op de bedenkelijke morele aspecten van dit misbruik. Hoewel hij geen anti-kolonialist was, droeg zijn werk bij tot afschaffen van het stelsel. Vanaf 1848 begonnen meer mensen te pleiten voor de afschaffing. Hiervoor worden twee belangrijke oorzaken genoemd: de inheemse bevolking leed eronder en men wilde Nederlands-Indië openen voor particulier bezit.[4] Het uit het cultuurstelsel resulterende batig slot was van groot belang voor de Nederlandse begroting.

Het uiteindelijke afscheid van de onthoudingspolitiek kwam tijdens de langdurige Atjehoorlog met de Lombok-expeditie in 1894 en de aanstelling van generaal Van Heutsz als militair-gouverneur van Atjeh in 1898. Onder druk van het moderne imperialisme van de overige westerse landen werd vanaf die tijd het Nederlandse gezag steeds verder uitgebreid. Zo werden geheel Sumatra en Celebes en een deel van Borneo Nederlandse koloniën. Ook de gehele eilandenreeks van Bali tot en met West-Timor kwam onder Nederlandse controle. Na diverse vruchteloze pogingen vanaf 1873 werd Atjeh in het begin van de twintigste eeuw onderworpen. Tot 1914 werden nog militaire campagnes uitgevoerd en ook daarna bleef het onrustig in Atjeh.

Door de opening van het Suezkanaal in 1869 werd de reistijd tussen West-Europa en Oost-Azië verminderd van enkele maanden tot enkele weken. De Nederlanders beseften dat het nu lonend werd waardevolle grondstoffen te winnen en ze vervolgens te exporteren. Men ging ervan uit dat de inheemse bevolking minderwaardig was, maar voelde zich tegelijkertijd verantwoordelijk voor het welbevinden. Door de invoering van de Nederlandse cultuur en omgangsvormen dachten de Nederlanders het land tot een 'beschaafde' natie maken. Het beschavingsoffensief en de bijbehorende emancipatie zorgde ervoor dat de bevolking een plaats begon te eisen in het bestuur en uiteindelijk zelfbeschikking.[5]

In 1870 werd de Agrarische Wet en de Suikerwet ingevoerd, waardoor het Cultuurstelsel kon worden afgeschaft. Door deze wetten werd overheidsbemoeienis ingeperkt en konden particuliere bedrijven zich in Nederlands-Indië vestigen. Deze bedrijven introduceerden nieuwe producten, zoals tabak en rubber. Grondstoffen uit Indië werden vervolgens in Nederland bewerkt en andersom: stoffen uit Nederland werden in Indië gebatikt en daarna op de lokale markten verhandeld. Indië werd zodoende de kurk waarop de Nederlandse economie dreef.[4] Ook kon nu de particuliere Nederlandsch-Indische Spoorweg Maatschappij (N.I.S.) worden opgericht, waardoor bouwmaterialen, goederen en passagiers door de binnenlanden konden worden vervoerd. Dit bracht een stroomversnelling teweeg in de uitbreiding van tot dan toe kleine steden, die konden uitgroeien tot grote steden, bijvoorbeeld Bandoeng; het zou moeten uitgroeien tot de nieuwe hoofdstad met vele hoogstandjes in de architectuur in Nederlands-Indië.

In de 19e eeuw vonden twee ongeëvenaarde vulkaanuitbarstingen plaats, de uitbarsting van de Tambora (1815) en van de Krakatau (1883). Beide uitbarstingen maakten vele tienduizenden slachtoffers en hadden gedurende lange tijd wereldwijd invloed op het klimaat; oogsten mislukten. Hoewel deze ongekende rampen hun weerga niet kennen in de geschiedenis van het koninkrijk der Nederlanden, blijven deze feiten in de Nederlandse geschiedschrijving sterk onderbelicht.

Tweede Wereldoorlog

Internering

Op 10 mei 1940 werd de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië Tjarda van Starkenborgh op de hoogte gebracht van de Duitse inval in Nederland. Als tegenmaatregel werden onder code ''Berlijn'' op grond van artikel 20 van de Regeling op de Staat van Oorlog en van Beleg,[6] alle ”arische” Duitsers, Indo’s met een Duitse achternaam, NSB’ers, uit Duitsland en Oostenrijk afkomstige Joden, politieke vluchtelingen uit de Duitse gebieden, Tsjechen, Hongaren, Denen, Joegoslaven, Belgen en Polen gearresteerd en in interneringskampen opgesloten. Dat waren ruim 2800 mannen en vrouwen. Een aparte groep vormden de Joden. Reeds voor de oorlog waren zij door de nazi’s van hun burgerrechten beroofd en waren daardoor stateloos. In de jaren 30 waren zij uit Duitsland en Oostenrijk gevlucht, omdat zij in Nederlands-Indië een veilig heenkomen dachten te vinden. Zij werden echter als gewone Duitsers beschouwd en ook als zodanig behandeld. De bezittingen van de gevangenen werden geconfisqueerd. Vanuit deze kampen werden de mannelijke gevangenen eerst in het kamp op het eiland Onrust en later in augustus 1940 bijeengebracht in een nieuw kamp in Atjeh op Sumatra, Lawé-singalagala. Rond 150 vrouwen die als nationaalsocialisten genoteerd stonden, werden gevangen genomen en met hun kinderen op Java in een kazerne in Banjoebiroe opgesloten. Vrouwelijke leden van het Leger des Heils traden hier op als bewaaksters.[7] Zo'n 200 niet gearresteerde vrouwen kwamen in financiële moeilijkheden, doordat de mannelijke kostwinners gevangen waren genomen. De regering besloot hen in eerste instantie in hotels, ingericht als kleine kampen, te huisvesten, waarvan vier op Java en twee op Sumatra.

Toen de Japanse dreiging om Nederlands-Indië te gaan bezetten toenam, besloot de regering de geïnterneerden over te brengen naar de havenstad Sibolga, om hen van daaruit naar Bombay in Brits-Indië te transporteren en aan de regering aldaar over te dragen. Dat gebeurde in drie etappes: het eerste transport van 975 gevangenen op 29 december 1941 met het KPM-schip Ophir, het tweede op 3 januari met het KPM-schip de Plancius met 938 gevangenen en op 16 januari 1942 vertrok het derde en laatste transport, met 478 gevangenen aan boord van het omgebouwde koopvaardijschip de Van Imhoff. Bij dit laatste transport bevonden zich naast Duitsers, alle Joodse gevangenen met de achternamen L t/m Z. Dit laatste schip werd op 19 januari rond tien uur in de ochtend door een Japanse luchtaanval 150 zeemijl uit de kust van Sumatra zodanig geraakt, dat het een scheur opliep onder de waterlinie, begon water te maken en langzaam zonk. Hierbij zijn alle Joodse gevangenen verdronken.[8]

Japanse bezetting

Tijdens de Tweede Wereldoorlog gaven de Nederlandse strijdkrachten zich op 8 maart 1942 over en werd Nederlands-Indië door Japan bezet. Ruim 42.000 militairen met een Europese of gemengde achtergrond kwamen in krijgsgevangenschap. Ook veel burgers werden geïnterneerd. Een paar maanden na het begin van de Japanse bezetting werd begonnen met de registratie van niet-inlanders. De Europeanen werden opgedeeld in volbloed Europeaan en gemengdbloedig. Omdat het voor de Japanners niet duidelijk was waar de loyaliteit van de Indo-Europeanen lag kregen die het voordeel van de twijfel. Het merendeel van de Indische Nederlanders bleef zodoende aanvankelijk buiten de kampen.

Toen veel Indo-Europeanen weigerden zich pro-Japans op te stellen kwam er in 1943 een tweede selectie waarbij Japanse ambtenaren bepaalden tot welke groep men behoorde. Ter selectie werd onder andere gekeken naar de manier van lopen en bij twijfel was vooral de kleur van de ogen doorslaggevend.[9] Om aan te tonen dat men gemengdbloedig was, diende men te beschikken over een afstammingsbewijs, een asal oesoel. Uiteindelijk belandde ook het gros van de Indische Nederlanders in een kamp. Naar schatting 13.000 mensen kwamen in de Japanse kampen om het leven, onder wie veel mannen die waren ingezet als dwangarbeiders aan de Dodenspoorwegen.

Gedurende de bezetting ontwikkelde de nationalistische beweging zich sterk. De Japanners zelf stonden, door hun idee waarin Oost-Azië één staat moest worden, negatief tegenover een onafhankelijk Indonesië. Toen ze de oorlog echter aan het verliezen waren begon Japan met besprekingen die een onafhankelijk Indonesië moesten opleveren onder Japanse hegemonie. Op 15 augustus 1945 maakte de Japanse keizer in een radiotoespraak de capitulatie van zijn land bekend. Nederlands-Indië was weer vrij, maar voor veel Indische Nederlanders betekende dit niet het einde aan de beproevingen. De Indonesische nationalist Soekarno riep namelijk op 17 augustus 1945 (2 dagen na de capitulatie) de Republiek Indonesië uit en dat leidde tot de bersiapperiode. Deze republiek moest geheel Nederlands-Indië omvatten.

Oplaaiend nationalisme

Na het einde van de oorlog in 1945 was Nederland niet meteen bij machte troepen naar Indonesië te sturen om het koloniale gezag te herstellen. Men was afhankelijk van de Britse troepen, terwijl Groot-Brittannië niet zonder meer het herstel van het Nederlandse gezag op zich wilde nemen. De Amerikanen en Britten lieten de handhaving van het gezag in handen van de achtergebleven Japanse troepen. De Nederlandse bevolking, die nog steeds in de kampen verbleef, werd nu beschermd door de Japanners tegen de inlandse nationalisten. Deze Indonesische nationalisten, die aanvankelijk door de Japanse bezetters waren ondersteund maar later ook waren vervolgd, maakten van deze situatie gebruik hun eigen structuren op te bouwen. Zij kregen de controle over de grootste delen van Java en Sumatra.

De Nederlandse regering had gedurende de oorlog beloftes gedaan over autonomie voor Indonesië. Deze beloftes werden geformuleerd in de radiotoespraak door koningin Wilhelmina van 7 december 1942. Zover deze toespraak in "bezet Indië" werd gehoord — de Japanse bezetter vaardigde namelijk al zeer kort na de Nederlandse capitulatie de maatregel uit dat alle radio's ter "verzegeling" dienden te worden aangeboden—de nationalisten zouden de vage beloftes toch als ongeloofwaardig en 'too little, too late' opzij schuiven.

De verkenningspatrouilles die vanuit Australië werden uitgezonden (onder andere door de NEFIS -Netherlands Forces Intelligence Service-) waren slechts gericht op het verzamelen van militair-strategische informatie. Een meer of mindere mate van onafhankelijkheid voor Indonesië was dus echter al snel aan de orde. Luitenant-gouverneur-generaal Hubertus van Mook besloot tot opbouw van Indonesië volgens een federale structuur. Dit was geen volstrekt nieuw idee, maar vormde wel een breuk met de staatsvoering in Nederlands-Indië tot dan toe, en vormde een schril contrast met de denkbeelden van de nationalisten, die wilden dat geheel Nederlands-Indië tot een centralistisch bestuurd Indonesië zou gaan behoren. Het plan was, Indonesië op te delen in verschillende deelstaten negara's, die onder zich eventueel ook weer zelf besturende gebieden zouden kunnen hebben, de daerahs. Het geheel zou dan de Verenigde Staten van Indonesië heten en met Nederland verbonden zijn in de Nederlands-Indonesische Unie. Het zuiver symbolische hoofd van de Nederlands-Indonesische Unie zou de Koning der Nederlanden zijn. De door de nationalisten uitgeroepen Republik Indonesia zou dan een der negara's worden. Over dit plan werd met de Indonesiërs overeenstemming bereikt gedurende een conferentie te Linggadjati in november 1946. Via de federale structuur werd volgens mensen als Van Mook de culturele en etnische diversiteit van Indonesië erkend. Men verwees hierbij naar het zelfbeschikkingsbeginsel: de verschillende volkeren van Indonesië zouden zichzelf moeten kunnen besturen. De etnische diversiteit van Indonesië was onderwerp geweest van twee conferenties in Malino en Pangkalpinang.

Het idee Indië los te moeten laten was echter schokkend voor veel Nederlanders met de gedachte Indië verloren, rampspoed geboren. Nederland had Indië altijd als een belangrijke raison d'être beschouwd. Gedurende het cultuurstelsel, waarbij de Nederlandse regering veel inkomsten uit Indië verwierf ten koste van de plaatselijke bevolking, kwam onder invloed van onder meer Multatuli de gedachte van het "schone streven" op: Nederland moest zijn "ereschuld" veroorzaakt door het cultuurstelsel aan Indië terugbetalen door het land te ontwikkelen. Veel Nederlanders hadden zodoende messianistische gedachten bij Indië; het was de taak van Nederland dit land te ontwikkelen.

Nederlands-Indië was de Nederlandse kolonie bij uitstek. Natuurlijk was er ook West-Indië, Suriname en de Nederlandse Antillen, maar vanwege zijn grootte, economisch belang en rijkdom aan verschillende volkeren en culturen nam Nederlands-Indië in het Nederlandse koloniale gedachtegoed de voornaamste plaats in. Nederland had sterk het idee dat Nederlands-Indië een modelkolonie was. Men aanvaardde wel het idee dat Nederlands-Indië ooit onafhankelijk zou worden, maar dit plaatste men in de verre toekomst. In de periode tussen de oorlogen werden dan ook geen vergaande hervormingen in het bestuur doorgevoerd; van enige ontwikkeling in de participatie van Indonesiërs in het bestuur was na 1918 geen sprake. Het onafhankelijkheidsstreven van de Indonesiërs kwam dan ook voor de meeste Nederlanders als een volslagen verrassing.

Bovendien weigerde de Nederlandse publieke opinie de leiders van de Republik Indonesia te erkennen als leiders van de Indonesische massa's. De Indonesische nationalisten onder Soekarno hadden meegewerkt met het Japanse bewind. Hierdoor brandmerkte men hen in Nederland als verraders en collaborateurs. De rol van de Britten en Amerikanen was vervolgens zeer kwetsend voor de Nederlanders. De Britten hadden geweigerd hun legermacht in dienst van Nederland te stellen. Voorts hadden zij door de Republikeinen in de ordehandhaving op Java en Sumatra te betrekken in de ogen van Nederland bijgedragen aan de erkenning van het republikeins gezag. De Amerikanen vervolgens drongen bij Nederland aan op een oplossing van het conflict en schaarden zich vanuit hun anti-kolonialisme niet zonder meer langs de Nederlandse "legalistische" lijn, die uitging van verdragen en wetten.

Bersiapperiode

Tijdens de Tweede Wereldoorlog richtte de Japanse bezettingsmacht in Indië inlandse paramilitaire organisaties op ten behoeve van de strijd tegen de geallieerden. Deze groepen werden door Japanse instructeurs getraind en bewapend met kapmessen en in een punt geslepen bamboestok. Aangezien er na de capitulatie van Japan niet meteen geallieerde troepen beschikbaar waren, kregen de Japanners de opdracht om de status quo te handhaven tot deze zouden arriveerden.

Hoewel Soekarno en Hatta zich aanvankelijk terughoudend opstelden, eisten republikeins-nationalistische jongeren (pemuda’s) onmiddellijke onafhankelijkheid. Op 17 augustus 1945 riep Soekarno daarom de Republik Indonesia uit. Het proclameren van de onafhankelijkheid leidde tot een revolutionaire en chaotische situatie. Japan had weliswaar gecapituleerd, maar omdat er geen geallieerde troepenmacht in zicht was, was er sprake van een machtsvacuüm.

Dit mondde uit in een uiterst explosieve situatie; er volgde een poging tot afrekening met alle buitenlandse invloed, of dat nu Brits, Chinees, Japans of (Indisch) Nederlands was. Deze periode staat bekend als de bersiapperiode. Bersiap en siap is maleis voor wees paraat en geeft acht. Het waren de strijdkreten van Indonesische paramilitaire organisaties en bendes die vrijwel direct na afloop van de Japanse bezetting dood en verderf zaaiden onder niet-inlanders, en ook onder van ‘collaboratie’ met het zich herstellende koloniale gezag verdachte inlanders. Het geweld maakte duizenden slachtoffers en was een van de aanleidingen voor de repatriëring naar Nederland van Indische Nederlanders en het ontstaan van een wereldwijde Indisch-Nederlandse diaspora.

Toen uiteindelijk de eerste Britse troepen bij Batavia landden kwam het tot massale gewelddadigheden waarbij veel doden vielen. In steden gingen groepen opstandige jongeren langs de straten en joegen de bewoners de stuipen op het lijf met geschreeuw en nachtelijk lawaai. Huizen werden geplunderd. Sommige inwoners vluchtten de bossen in waar ze het risico liepen het slachtoffer te worden van andere bendes. Er verschenen pamfletten waarin de bevolking werd opgeroepen (Indische) Nederlanders uit te roeien.[10]

Vooral in Batavia organiseerden (Indische) Nederlanders en Molukkers zich in milities om hun huizen en gezinnen te verdedigen en de moorden te vergelden. Soms maakten ook zij zich schuldig aan overmatig geweld. Vaak lieten ze zich leiden door wraak, waarbij een moord op een Europeaan of Molukker in veelvoud werd vergolden. Op deze wijze escaleerde het geweld, maar het gelukte de Nederlands-Molukse milities hiermee wel om sommige buurten te beschermen tegen aanvallen.[10]

Onafhankelijkheidsoorlog

Nederland verzette zich tegen de, te snelle, Indonesische onafhankelijkheid en stuurde militairen 'om de rust te herstellen' middels 'politionele acties'. Deze politionele acties waren nodig, om de moordaanslagen op de (Indische) Nederlanders, Chinezen en Hollands gezinde Indonesiërs, te stoppen. Ze gingen structureel en op even grote schaal, met hetzelfde extreme geweld als de Pelopor (Indonesische Vrijheidsstrijder) te werk. "Fight fire with fire". Dit geweld werd door de Nederlandse regering bewust aangeduid met de eufemistische term excessen.[11] Vanwege internationale druk van vooral de Verenigde Staten, accepteerde Nederland op 27 december 1949 de Indonesische onafhankelijkheid. Alleen de westelijke helft van Nieuw-Guinea bleef nog tot 1962 Nederlands.

Het verschil van mening over de datum van ontstaan van de Republik Indonesia heeft tientallen jaren de betrekkingen tussen Nederland en Indonesië verziekt. Indonesië hield vast aan de datum 17 augustus 1945, Nederland hield vast aan 27 december 1949. Pas in 2004 werd bij monde van minister Ben Bot van Buitenlandse Zaken het volgende gesteld: Ik zal met steun van het Kabinet aan de mensen in Indonesië duidelijk maken dat in Nederland het besef bestaat dat de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië de facto al begon op 17 augustus 1945 en dat wij - zestig jaar na dato - dit feit in politieke en morele zin ruimhartig aanvaarden.[12] Saillant detail is dat minister Bot zelf als kind in het concentratiekamp Ambarawa de uitroeping van de Republiek Indonesia heeft meegemaakt.

Nederlands-Indië in 1893

Doordat de situatie voor (Indische) Nederlanders in Nederlands-Indië vlak na de Japanse capitulatie (Bersiapperiode) en in Indonesië in de jaren vijftig, na de ‘onafhankelijkheidsoorlog’, vijandig en gevaarlijk was, hun ambtelijke functies hen werden afgenomen en hun bezittingen werden geconfisqueerd, repatrieerden de meesten (Indische) Nederlanders noodgedwongen naar hun vaderland: Nederland. Dit proces kende verschillende fases.

Op de Indische Nederlanders werd grote druk uitgeoefend om te kiezen voor het Indonesisch staatsburgerschap. Degene die voor Indonesië hadden gekozen kregen in de jaren vijftig spijt, vooral toen de betrekkingen tussen Nederland en Indonesië verslechterden toen Soekarno alle nog in Indonesië aanwezige Nederlanders (40.000 personen) op 5 december 1957 staatsgevaarlijk verklaarde. Ook Nederlandse bedrijven werden door Indonesië genationaliseerd en Sinterklaas was niet langer welkom. Het betekende ‘Niet uitpakken maar inpakken’. De anti-Nederlandse acties staan daarom ook bekend als ‘Zwarte Sinterklaas’. Het vormde de climax van jarenlang haatzaaien door Indonesische fanatiekelingen op het voorheen Nederlands overzeese grondgebied. De resterende (Indische) Nederlanders opteerden toen alsnog voor het Nederlanderschap. Zij werden spijtoptanten genoemd.

De Nederlandse aanwezigheid in Indonesië, met uitzondering van Nieuw-Guinea, kwam pas echt ten einde in december 1957, toen vanwege het conflict tussen Nederland en Indonesië over Nieuw-Guinea Nederlanders werden gedwongen uit Indonesië te vertrekken en Nederlandse bedrijven werden genationaliseerd. De Papua's, evenals de Molukkers, streefden zelf ook onafhankelijkheid na en wilden die bewerkstelligen met behulp van Nederland. Met wederom bruut geweld door Indonesië is die onafhankelijkheid er nooit gekomen.

Overheid en bestuur

Sinds de overname van het VOC-gebied door de Nederlandse staat in 1795 hebben de nodige veranderingen in de bestuurlijke organisatie plaatsgevonden. Rond 1800 bestond het Nederlands grondgebied waarop gezag uitgeoefend kon worden uit 2/3 van Java, enkele eilanden in de Molukken en diverse kleine steunpunten (voormalige VOC factorijen en forten) verspreid over de archipel. Op onder andere Borneo en Nieuw-Guinea was de Nederlandse aanwezigheid nihil in het begin van de 19e eeuw. In verschillende gebieden waren weliswaar vertegenwoordigers van het Nederlands Indische Gouvernement aanwezig maar van concreet gezag en een bijbehorende administratieve indeling van het gebied was nog geen sprake. Vanwege de expansie in de 19e en 20e eeuw kwamen steeds grotere delen van de archipel onder het gezag van Nederland waardoor ook de bestuurlijke organisatie van Nederlands-Indië geleidelijk werd uitgebreid. In latere jaren gevolgd door reorganisaties.

Stadsgemeenten en de eerste stap richting democratie

In 1905 werd de wet zodanig aangepast dat gewesten of gedeelten van gewesten raden konden instellen. Deze raden kregen het beheer en de verantwoording over de geldmiddelen van de betreffende gewesten. De leden werden gekozen uit drie bevolkingsgroepen (Nederlanders, inheemsen en uitheemsen) mits deze in voldoende aantallen aanwezig waren in het betreffende gewest.

Een plaatselijke raad voor een stad(sgemeente) werd een gemeenteraad, zie ook de Lijst van stadsgemeenten van Nederlands-Indië. In een later stadium werd de functie van burgemeester gecreëerd, die alleen door de Gouverneur-Generaal kon worden benoemd, geschorst of ontslagen. Daarnaast waren er gewestelijke raden. Bij de bestuur hervormingswet van 1922 werd het ontstaan van een provincieraad binnen de nog te vormen provincies op Java mogelijk. Een regentschapsraad werd gevormd door de drie bevolkingsgroepen, waarvan een deel gekozen werd. De regent was de voorzitter, met de patih als plaatsvervanger.

Bestuurlijke inrichting tot 1942

De laatste grote bestuurlijke veranderingen vonden plaats in 1938. Het hoogste bestuurlijke niveau, de Indische Regering, besloot in dat jaar dat de buitengewesten opgedeeld werden in drie Gouvernementen (Groote Oost, Borneo, Sumatra). Java werd opgedeeld in drie provincies (West-Java, Midden-Java, Oost-Java) en twee Gouvernementen (Jokjakarta, Soerakarta). Elk van deze Gouvernementen of Provincies had een Gouverneur als als hoogste burgerlijke ambtenaar.

Binnen de Gouvernementen en Provincies kan het bestuur onderverdeeld worden in Europees en Inlands Bestuur. De inrichting hiervan verschilt tussen Java en de Buitengewesten, wat een relatie heeft met het verschil tussen direct en indirect bestuurd gebied en de omvang van de te besturen gebieden. Daarnaast bestaat er nog het Bestuur over Vreemde Oosterlingen dat niet gekoppeld is aan grondgebied.

De indirect bestuurde gebieden hebben een grotere autonomie met een eigen zelfbestuur. Deze vorm is op Java terug te vinden in de Vorstenlanden (Jogjakarta, Soerakarta). De staatsrechtelijke verhouding tot de Indische Regering is per gebied met indirect bestuur vastgelegd in politieke contracten.

Java

Elke Gouverneur wordt bijgestaan door:

  • Een secretaris
  • Residenten
  • Assistent-residenten
  • Ambtenaren
Bestuurslagen van hoog naar laag Functienaam hoogste gezagdrager Soort bestuur
Provincie/Gouvernement Gouverneur Europees Bestuur
Residentie (Afdeling) Resident
Regentschap Regent Inlands Bestuur
District Wedana
Onderdistrict Assistent-wedana
Desa Desahoofd

Hierop zijn een aantal uitzonderingen. Het onderdistrict Duizend-eilanden dat onder het district en regentschap Batavia valt wordt beheerd door de inlandse posthouder, die rechtstreeks aan de regent rapporteert. De functienaam van de hoogste gezagdrager binnen het district Koeningan binnen het gelijknamige regentschap is Patih. Het district Karimoendjawa binnen het regentschap Japara heeft een assistent-wedana, deze rapporteert rechtstreeks aan de regent van Japara.

Provincie / Gouvernement Residentie (afdeling) Oppervlakte (km2) Bevolking 1930 Inwoners per km2 Regentschappen Stadsgemeente
West-Java (Provincie) Bantam 8.045 1.028.661 127,8 Serang, Lebak, Pangdeglang
Batavia 8.086 2.639.709 326,5 Batavia, Meester-Cornelis, Krawang Batavia
Buitenzorg 11.734 2.212.487 188,6 Buitenzorg, Soekaboemi, Tjiandoer Buitenzorg, Soekaboemi
Priangan 13.766 3.449.013 250,5 Bandoeng, Soemedang, Tasikmalaja, Tjamis, Garoet Bandoeng
Cheribon 5.715 2.069.569 362,1 Cheribon, Koeningan, Indramajoe, Madjalengka Cheribon
Subtotaal 47.346 11.399.439 240,7
Midden-Java (Provincie) Banjoemas 6.404 2.474.413 386,4 Banjoemas, Poerwokerto, Poerbolinggo, Tjilatjap, Karanganjar, Bandjarnegara
Pekalongan 5.636 2.639.844 468,4 Pekalongan, Batang, Pemalang, Tegal, Brebes Pekalongan, Tegal
Kedoe 4.655 2.129.509 457,5 Magelang, Wonosobo, Temanggoeng, Poerworedjo, Koetoardjo, Keboemen Magelang
Semarang 5.415 2.011.859 371,5 Semarang, Kendal, Demak, Grobogan Semarang, Salatiga
Japara-Rembang 6.059 1.886.043 311,3 Pati, Japara, Rembang, Blora, Koedoes
Subtotaal 28.169 11.141.668 395,5
Oost-Java (Provincie) Bodjenegoro 6.824 1.984.368 290,8 Bodjonegoro, Toeban, Grisee, Lamongan
Madioen 6.082 1.909.448 314,0 Madioen, Magetan, Ngawi, Ponorogo, Patjitan Madioen
Kediri 7.042 2.470.778 350,9 Kediri, Ngandjoek, Blitar, Toeloengagoeng, Trenggalek Kediri, Blitar
Soerabaja 3.527 1.904.676 540,0 Soerabaja, Sidoardjo, Modjokerto, Djombang Soerabaja, Modjokerto
Malang 5.295 1.793.568 338,7 Malang, Pasaroean, Bangil Malang, Pasaroean
Probolinggo 3.544 947.282 267,3 Probolinggo, Kraksaän, Loemadjang Probolinggo
Besoeki 10.137 2.081.867 205,4 Bondowoso, Panaroekan, Djember, Banjoewangi
Madoera 5.471 1.962.411 358,7 Pamekasan, Soemenep, Bangkalan, Sampang
Subtotaal 47.922 15.054.398 314,1
Soerakarta (Gouvernement) Soerakarta 4.226 1.613.356 381,8 Soenanaatsgebied: Soerakarta, Sragen. Mangkoenegarans gebied: Wonogiri, Kota Mangkoe Negoro Soerakarta
Klaten 1.822 951.619 522,3 Klaten, Bodjolali
Subtotaal 6.048 2.564.975 424,1
Jogjakarta (Gouvernement) Djokjakarta 3.172 1.558.844 491,4 Djokjakarta, Adikarto, Bantoel, Goenoengkidoel, Koelonprogo
Subtotaal 3.172 1.558.844 491,4
Totaal 132.657 41.719.324 314,5

Zie Administratieve indeling van Java (Nederlands-Indië) voor een volledige lijst.

Buitengewesten

In de Buitengewesten wordt de Gouverneur bijgestaan door:

  • Een secretaris
  • Residenten
  • Assistent-residenten
  • Controleurs bij het Binnenlands Bestuur
  • Aspirant-controleurs bij het Binnenlands Bestuur
  • Administratieve ambtenaren
  • Gezaghebbers
  • Hulp-gezaghebbers
  • Posthouders
  • Bestuursassistenten
Bestuurslagen van hoog naar laag Functienaam hoogste gezagdrager Soort bestuur
Gouvernement Gouverneur Europees bestuur
Residentie Resident
Afdeling Assistent-resident
Onderafdeling
District Inlands Bestuur

Er is duidelijk een verschil te zien tussen de bestuurslagen in de Gouvernementen in de Buitengewesten en die op Java en Madoera. In de Buitengewesten bevat het Europees Bestuur 2 extra lagen namelijk afdeling en onderafdeling. Daarnaast is er een verschil te zien in het ondersteunend personeel.

Gouvernement Residentie Oppervlakte (km2) Bevolking 1930 Inwoners per km2 Afdelingen Stadsgemeente
Groote Oost Manado 90.597 1.139.251 12,6 Manado, Sanghi en Talaudeilanden (rechtstreeks onder de resident), Gorontalo, Donggala, Poso Menado
Celebes en Onderhorigheden 98.939 3.087.335 31,2 Makassar, Soenggoeminasa, Bonthain, Bone, Pare-Pare, Mandar, Loewoe, Boeton, Laiwoei Makassar
Bali & Lombok 10.546 1.802.146 170,9 Singaradja, Zuid-Bali, Lombok
Timor en Onderhorigheden 63.551 1.656.636 26,1 Timor en eilanden, Soemba, Flores, Soembawa
Molukken 498.455 893.030 1,8 Amboina, Ternate Amboina
Subtotaal 762.088 8.578.398 11,2
Borneo Westerafdeling van Borneo 147.211 827.898 5,6 Pontianah, Singkawang, Sintang, Ketapang
Zuid- en Oosterafdeling van Borneo 386.627 1.366.635 3,5 Bandjermasin, Hoeloe Soengai, Doesoenlanden, Koealakapoeas, Zuid-Oostkust van Borneo, Samarinda, Boeloengan
Subtotaal 533.838 2.194.533 4,1
Sumatra Atjeh en Onderhorigheden 55.550 1.002.900 18,1 Groot-Atjeh, Pidië, Noordkust van Atjeh, Oostkust van Atjeh, Gajo- en Alaslanden, Westkust van Atjeh
Tapanoeli 39.418 1.041.301 26,4 Sibolga en Ommelanden, Nias, Padangsidimpoean, Bataklanden
Oostkust van Sumatra 93.500 1.673.623 17,9 (Sultanaten) Deli (en Onderhorigheden) en Serdang, (Sultanaat) Langkat, (Sultanaat) Asahan (en enige

andere zelfbesturende landschappen), Bengakalis, Simeloengoen en de Karolanden

Medan
Sumatra's Westkust 49.534 1.919.109 38,7 Padang, Kerintji-Painan, Agam, L Koto, Tanahdatar, Solok Padang
Riouw en Onderhorigheden 32.392 298.329 9,2 Tandjoengpinang, Indragiri
Djambi 44.452 245.342 5.5 Djambi, Moearatambesi, Moearatebo, Bangko, Moearaboengo, Saroelangoen
Benkoelen 25.887 322.619 12,5 Benkoelen
Palembang 85.918 1.096.555 12,8 Palembangse Benedenlanden, Palembangse Bovenlanden, Ogan- en Komering-Hoeloe Palembang
Bangka en Onderhorigheden 16.631 278.842 16,7 Bangka
Lampongsche Districten 28.268 359.950 12,7 Teloekbetoeng
Subtotaal 471.550 8.238.570 17,5
Totaal 6.731.476 19.011.501 2,3

Gouverneurs-generaal vanaf 1899

Voor de gehele lijst zie: lijst van gouverneurs-generaal van Nederlands-Indië.

Zie ook

Literatuur

  • W.A. Terwogt, Het Land van Jan Pieterszoon Coen. Geschiedenis der Nederlanders in Oost-Indie, aan het Nederlandsche Volk verhaald, 1889, P. Geerts - Hoorn
  • Bas Veth, Het Leven in Nederlandsch-Indie, 1900, P.N. Kampen en Zoon - Amsterdam
  • Wim van den Doel, Het Rijk van Insulinde. Opkomst en ondergang van een Nederlandse kolonie, 1e druk 1996, Prometheus - Amsterdam, ISBN 90-5333-374-6
  • Wim van den Doel, Afscheid van Indië. De val van het Nederlandse imperium in Azië, 2000, Prometheus - Amsterdam, (2e en 3e herziene druk: 2001), ISBN 90-446-0044-3 geb, ISBN 90-446-0043-5 pbk
  • J.J.P. de Jong, De waaier van het fortuin. Van handelscompagnie tot koloniaal imperium. De Nederlanders in Azië en de Indonesische Archipel 1595-1950, 1998, SDU Uitgevers - Den Haag, ISBN 90-12-08643-4
  • Kees van Dijk, The Netherlands Indies and the Great War, 1914-1918, KITLV - Leiden, 2007
  • Bart M.Rijnhout, Kruisvaarders van de archipel, Lanasta Emmen, 2010, ISBN 9789086160785
  • G.F.E. Gonggryp, Geïllustreerde Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië, 1934, NV Leidsche Uitgeversmaatschappij
  • W.F. Schoel, Alphabetisch register van de administratieve (bestuurs-) en adatrechtelijke indeeling van Nederlandsch-Indië, Deel I Java en Madoera, 1931, Landsdrukkerij Batavia
  • Robert Cribb, Historical Atlas of Indonesia, 2000, Curzon
  • W. van Gelder en C. Lekkerkerker, Schoolatlas van Nederlandsch Indië, 1933, J.B. Wolters Uitgeversmaatschappij.
Gebieden in handen van de WIC

Gouvernementen: Goudkust* · Nederlands Brazilië · Nederlandse Antillen · Nederlands-Guiana (Berbice* · Cayenne · Demerary* · Essequebo* · Pomeroon · Suriname*) · Nieuw-Nederland

Gebieden met een directeur: Maagdeneilanden

Gebieden met een baron: Tobago (geleend aan Cornelis Lampsins)

Factorijen / handelsposten: Arguin · Loango-Angolakust · Senegambia · Slavenkust

Gebieden in handen van de VOC

Gouvernementen: Amboina* · Banda* · Batavia* · Ceylon · Coromandelkust* · Formosa · Java's Noordoostkust* · Kaapkolonie* · Makassar* · Malakka* · Mauritius · Molukken*

Directoraten: Vestingen in Bengalen · Vestingen in Perzië · Suratte

Commandementen: Bantam* · Malabar · Sumatra's Westkust*

Residenten: Bandjarmasin* · Cheribon* · Palembang* · Pontianak*

Gebieden met een opperhoofd: Birma · Dejima* · Vestingen in Siam · Timor · Tonquin

Factorijen: Vestingen in China

Gebieden in handen van de Noordse Compagnie

Nederzettingen: Amsterdam eiland (incl. Smeerenburg) · Jan Mayen

Overige gebieden in handen van de Staat

Vestingen: Acadia · Fort Nassau · Zoutpannen in Venezuela

*: Gebieden ook in handen van de Bataafse Republiek geweest.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.