Bersiap

De Bersiap-periode was een uiterst gewelddadige periode in de Nederlandse en Indonesische geschiedenis die duurde van ongeveer oktober 1945 tot begin 1946. Bersiap en siap is Maleis voor wees paraat en geeft acht. Het waren de strijdkreten van Indonesische paramilitaire organisaties en bendes die vrijwel direct na afloop van de Japanse bezetting dood en verderf zaaiden onder niet-inlanders, en ook onder van ‘collaboratie’ met het zich herstellende Nederlandse gezag verdachte inlanders. Onder (Indische) Nederlanders vielen duizenden slachtoffers, maar ook onder Britten, Chinezen en Japanners vielen veel doden. Het geweld leidde tot gedwongen repatriëring en wereldwijde diaspora van Indisch Nederland.

De neutraliteit van dit artikel wordt betwist.
Zie de bijbehorende overlegpagina voor meer informatie.
Javaanse revolutionaire strijders voor onafhankelijkheid. Ze zijn bewapend met bamboesperen en enkele geweren afkomstig van de Japanners (1946).

Japanse capitulatie

Bambu-runcing

Op 15 augustus 1945 maakte de Japanse keizer in een radiotoespraak de capitulatie van zijn land bekend. Aangezien er geen geallieerde of Nederlandse troepen in Indonesië aanwezig waren, maar wel de Japanse bezetters, kregen de Japanners van de geallieerden specifieke orders om de status quo te handhaven totdat geallieerde troepen arriveerden.

Soekarno, Hatta, en de oudere leiders waren terughoudend om op te treden en wilden geen conflict uitlokken met de Japanners. Vice-admiraal Maeda Tadashi, vrezend voor gewelddadige jeugdgroepen en gedemoraliseerde Japanse troepen, wilde een snelle overdracht van de macht aan de oudere generatie Indonesische leiders.

Terwijl deze groep leiders, met Soekarno en Hatta, terughoudend was, wensten republikeins-nationalistische jongeren (de 'Pemuda'),[1] onmiddellijke onafhankelijkheid. Soekarno werd door de Pemuda ontvoerd en in zijn huis op Pegangsaan Oost met succes onder pressie gezet om, twee dagen na de Japanse capitulatie, op 17 augustus 1945 de Republik Indonesia uit te roepen.

Eerder hadden de Japanners een aantal Indonesische paramilitaire organisaties opgericht teneinde hen bij te staan in de strijd met de geallieerden, zoals de Peta (Pembela Tanah Air), de Heiho, Seinendan, Keibodan, de Barisan Pelopor (oktober 1943) en ook een specifiek islamitisch korps, de Barisan Hizbullah (december 1944). Zij kregen geen vuurwapens in handen, maar werden wel door Japanse instructeurs getraind.

De bewapening was sober, ze bestond uit een kapmes en de bambu-runcing (runcing = spits/puntig) een in een punt geslepen bamboestok van omstreeks 2 meter lang. Het argument voor het oprichten van deze militaire en paramilitaire groepen was: de Japanse troepen steun te verlenen bij een eventuele geallieerde invasie. Het ligt voor de hand dat in deze paramilitaire milities ook zeer veel gewelddadige, roofzuchtige elementen zaten.

Onafhankelijkheidsproclamatie

Nadat Japan op 15 augustus 1945 gecapituleerd had riepen Soekarno en Hatta op 17 augustus de Republik Indonesia uit. Het proclameren van de onafhankelijkheid was het begin van een reeks beslissende ontwikkelingen. Japan had weliswaar gecapituleerd, maar omdat er in de daarop volgende weken nog geen geallieerde troepenmacht in zicht was, ontstond er een machtsvacuüm. Dat werd eerst opgevuld door nationale comités en vervolgens vooral door revolutionaire jongeren. Het vormde het begin van de Bersiapperiode. Nederlands-Indië was weliswaar bevrijd, maar voor veel (Indische) Nederlanders betekende dit niet het einde aan de beproevingen.

Het gevolg van de Bersiap was dat de mensen die in krijgsgevangenenkampen en burgerkampen geïnterneerd waren, nu "gevangen" zaten in ex-Japanse kam­pen, Opvangkampen of Republikeinse kampen. Deze kampen worden allemaal onder de noemer van Bersiapkampen geplaatst.

Volkswoede

Het mondde uit in een uiterst gewelddadige revolutionaire explosie, een poging tot vernietigende afrekening met alles wat zweemde naar enige vorm van buitenlands gezag, of dat nu Brits, Chinees, Japans of (Indisch) Nederlands was. Het werd volstrekt duidelijk: het koloniale tijdperk was definitief voorbij.

Toen uiteindelijk de eerste Britse troepen bij Batavia landden kwam het tot massale gewelddadigheden waarbij veel doden vielen onder (Indische) Nederlanders en van pro-Nederlandse gezindheid verdachte Indonesiërs en Chinezen. Het geweld richtte zich daarnaast ook tegen de Indonesische bestuursadel. Het aantal officieel geregistreerde slachtoffers was 3500. Historicus Loe de Jong achtte deze schatting te laag. Uitvoerig archiefonderzoek werd echter tot dusverre niet verricht. Ook een medewerker van het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies geeft geen uitsluitsel, maar acht een aantal van circa 5.500 slachtoffers het meest "reëel".[2]

In steden gingen groepen opstandige jongeren langs de straten en joegen de bewoners de stuipen op het lijf met geschreeuw en nachtelijk lawaai. Huizen werden geplunderd. Sommige inwoners vluchtten de bossen in waar ze het risico liepen het slachtoffer te worden van andere bendes. Er verschenen pamfletten waarin de bevolking werd opgeroepen (Indische) Nederlanders uit te roeien.

Vooral in Batavia organiseerden (Indische) Nederlanders en Molukkers zich in milities om hun huizen en gezinnen te verdedigen en de moorden te vergelden. Soms maakten ook zij zich schuldig aan overmatig geweld. Vaak lieten ze zich leiden door wraak, waarbij een moord op een Europeaan of Molukker in veelvoud werd vergolden. Op deze wijze escaleerde het geweld, maar het gelukte de Nederlands-Molukse milities hiermee wel om sommige buurten te beschermen tegen aanvallen.

Volgens een ruwe schatting van de Amerikaanse onderzoeker William Frederick, waarvan hij in 2013 melding maakt in dagblad Trouw, zou het aantal dodelijke slachtoffers echter meer dan 35.000 bedragen. Hij en de historicus Robert Cribb reppen dan ook over "genocide". Andere schattingen gaan uit van tussen de 15.000 en 30.000 vermoorde Nederlanders.[3]

De meeste niet-gemengde Nederlanders/Europeanen (Totoks) zaten nog in Japanse interneringskampen (jappenkampen), door de Japanners aangeduid als beschermde wijken, waardoor onder hen relatief weinig slachtoffers zijn gevallen. Daartegenover staat dat voor velen de bevrijding pas veel later kwam toen ze werden bevrijd door Brits-Indische troepen (met name de Gurkha's). Grote aantallen "kampers" en "buiten-kampers" werden echter geïnterneerd in kampen die de Republiek oprichtte. Zij kwamen pas veel later vrij.

De Indonesische Revolutie vertoonde intussen weinig samenhang. De Amerikaanse historicus B.R.O.G. Anderson schetst dat het in feite draaide om honderden "revoluties", gebaseerd op honderden ad hoc gevormde strijdgroepen van Pemuda.

Propaganda

Soetomo spreekt

De moordpartijen werden in de hand gewerkt door de fel propagandistische radio-uitzendingen van de zender Radio Pemberontak waarin openlijk werd opgeroepen tot "uitroeien van alle" (Indische) Nederlanders: "belanda's" (totoks) en "Anjing Belanda's" (letterlijk: 'Nederlandse honden', waarmee Indo-Europeanen werden bedoeld). De Indonesische premier Sjahrir riep tevergeefs op om een einde te maken aan de gewelddadigheden.

In Soerabaja heerste het Komite Nasional Indonesia (KNI) en de veiligheidsorganisatie Badan Keamanan Rakjat (BKR). De macht van de Barisan Pemberontakan Rakjat Indonesia (BPRI) werd onder leiding van Soetomo, die haat en vernietiging predikte via de radio, steeds groter.

Opgehitste Pemoeda's trokken zich niets aan van het leger of van de politie en vergrepen zich aan de uit de kampen vrijgekomen (Indisch) Nederlandse mannen, vrouwen en kinderen. Zij waren meestal niet ouder dan veertien of vijftien en door de Japanners opgevoed.[4]

Revolutie

Dat er sprake was van een revolutionaire explosie met alle consequenties van dien is een notie die door de Amerikaanse historicus Anderson werd ingebracht.[5] Tot dan toe werd de onafhankelijkheidsproclamatie in de geschiedschrijving vrij breed beschouwd als het startpunt van een vrijheidsstrijd, gevoerd door een goed georganiseerde staat en leger. Uiteraard was er extreem geweld, maar dat werd toegeschreven aan criminele en losgeslagen jongeren die met de onafhankelijkheidsstrijd als zodanig weinig van doen hadden. Anderson, terecht of ten onrechte, doorbrak in 1972 dit patroon. Hij wees met nadruk op het revolutionaire, chaotische en gewelddadige karakter van de opstand. Hij sprak dan ook over de `Pemuda-revolution`. De jongeren, de Pemuda’s, vormden daarvan de motor, niet de uitwas. Het was met deze revolutionaire explosie waarmee zowel het Britse als het Nederlandse leger werd geconfronteerd, nadat die eind september op Java voet aan wal zetten.

De Indonesische Revolutie werd in de woelige maanden tussen augustus tot en met december 1945 het centrale probleem waar de betrokken partijen niet om heen konden, of zij nu Soekarno, Hatta, Sjahrir, Nederlanders, Britten of Amerikanen heetten. Vrijwel alle belangrijke ontwikkelingen en verwikkelingen die tussen 1945 en 1950 plaatsgrepen, vonden hun oorsprong in deze beslissende periode.[6][7]

Nederlands onderzoek

Er zijn weinig of geen grondige, breed opgezette studies naar de bersiap-periode verricht, ook niet door de wetenschappelijke organisatie die daar het meest voor in aanmerking zou komen, het NIOD. Dr H.Th. Bussemaker promoveerde op dit onderwerp. Zijn proefschrift werd uitgegeven door Walburg Pers in 2005: Bersiap! Opstand in het paradijs. De Bersiap-periode op Java en Sumatra 1945-1946.

In 2017 startte het samenwerkingsverband van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocidestudies een 4-jarig onderzoeksprogramma Dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950.[8]

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.