wijs
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: wijs (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ʋɛɪ̯s/
- (Vlaanderen, Brabant): /β̞ɛːs/
- (Limburg): /wɛɪ̯s/
Woordafbreking
- wijs
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘verstandig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1201 [1]
- In de betekenis van ‘manier’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1050 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | wijs | wijzer | wijst |
verbogen | wijze | wijzere | wijste |
Hyponiemen
- eigenwijs, iederwijs, neuswijs, penningwijs, waanwijs, wereldwijs
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. van groot inzicht getuigend
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wijs | wijzen |
verkleinwoord | wijsje | wijsjes |
Zelfstandig naamwoord
wijs m
Hyponiemen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- iemand van de wijs brengen
iemand verwarren
Gangbaarheid
- Het woord wijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wijs' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.