wijs

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wijs    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ʋɛɪ̯s/
    • (Vlaanderen, Brabant): /β̞ɛːs/
    • (Limburg): /wɛɪ̯s/
Woordafbreking
  • wijs
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘verstandig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1201 [1]
  • In de betekenis van ‘manier’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1050 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen wijswijzerwijst
verbogen wijzewijzerewijste

Bijvoeglijk naamwoord

wijs

  1. van groot inzicht getuigend [2]
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord wijs wijzen
verkleinwoord wijsje wijsjes

Zelfstandig naamwoord

wijs m

  1. (muziek) een melodie
  2. (taalkunde) grammaticale categorie waarmee de relatie wordt aangegeven tussen een werkwoord en de werkelijkheid, modus
  3. wijze, manier [3]
Hyponiemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • iemand van de wijs brengen
iemand verwarren
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
wijzen

wijs

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wijzen
    • Ik wijs. 
  2. gebiedende wijs van wijzen
    • Wijs! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wijzen
    • Wijs je? 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord wijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.