onwijs
Nederlands
Woordafbreking
- on·wijs
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘erg goed’ voor het eerst aangetroffen in 1985 [1]
- antoniem van wijs met het voorvoegsel on- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onwijs | onwijzer | onwijst |
verbogen | onwijze | onwijzere | onwijste |
partitief | onwijs | onwijzers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
onwijs
- Dat is een gevaarlijk en onwijs plan.
Bijwoord
onwijs
- heel erg
- Dat is een onwijs gaaf plan.
- Dat is een onwijs slimme opmerking.
Afgeleide begrippen
- onwijsheid, onwijslijk
Gangbaarheid
- Het woord onwijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'onwijs' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.