levenswijs
Nederlands
Woordafbreking
- le·vens·wijs
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van leven zn en wijs zn met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | levenswijs | levenswijzen |
verkleinwoord | levenswijsje | levenswijsjes |
Zelfstandig naamwoord
levenswijs v / m [1]
- de manier waarop iemand zijn/haar leven leeft, levenswijze
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | levenswijs | levenswijzer | levenswijst |
verbogen | levenswijze | levenswijzere | levenswijste |
partitief | levenswijs | levenswijzers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
levenswijs
- met het bezit van wijsheid over het leven
Gangbaarheid
- Het woord levenswijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.