toer
Nederlands
Woordafbreking
- toer
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kunststukje’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
- Herkomst: Hebreeuws [2] [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toer | toeriem |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
toer v/m
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toer | toeren |
verkleinwoord | toertje | toertjes |
Zelfstandig naamwoord
toer m [5]
- (rond)reis, tour
- omwenteling
- rij steken naast elkaar
- moeilijk, zwaar werk
- (techniek) winding waarmee een snoer of kabel om iets heengeslagen wordt
- beurt -> toerbeurt
Verwante begrippen
Hyponiemen
- audiotoer, goocheltoer, heksentoer, jodentoer, krachttoer, rijtoer, solotoer, tienertoer, versiertoer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
toeren |
toer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toeren
- Ik toer.
- gebiedende wijs van toeren
- Toer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toeren
- Toer je?
Gangbaarheid
- Het woord toer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'toer' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "toer" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- toer op website: Etymologiebank.nl
- toer op website: Etymologiebank.nl
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.