omloop

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·loop
enkelvoud meervoud
naamwoord omloop omlopen
verkleinwoord omloopje omloopjes

Zelfstandig naamwoord

omloop m [1]

  1. het in de rondte gaan, een kringloop bijv. bloedsomloop
  2. de omwenteling van een voorwerp dat zich om een middelpunt beweegt (-> omloopbaan)
  3. rondlopende galerij, een omgang
  4. (medisch) om de vinger of nagel lopende nagelriemontsteking, paronychia
  5. criterium
  6. parcours, circuit
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • bankbiljettenomloop, bloedsomloop, bovenomloop, geldomloop, geldsomloop, maansomloop, torenomloop, wateromloop
Afgeleide begrippen
  • omloopfrequentie
  • omloopklep
  • omloopleiding
  • omloopperiode
  • omloopriool
  • omloopschuif
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
omlopen

omloop

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omlopen
    • ... dat ik omloop. 
vervoeging van
omlopen

omloop

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omlopen
    • Ik omloop. 
  2. gebiedende wijs van omlopen
    • Omloop! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omlopen
    • Omloop je? 

Gangbaarheid

  • Het woord omloop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.