regel

Niet te verwarren met: Regel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  regel    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈreɣəɫ/
Woordafbreking
  • re·gel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘lijn’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
  • Ontleend aan het Volkslatijnse *rẹgọla, klassiek regula ("lat, regel").
enkelvoud meervoud
naamwoord regel regels
regelen
verkleinwoord regeltje regeltjes

Zelfstandig naamwoord

regel m

  1. een zin in een tekst
  2. een vers in een gedicht
  3. een voorschrift, richtlijn, norm, standaard
  4. (bouwkunde) een houten lat of rib van een bepaalde afmeting
    • zullen we vandaag het regelwerk aanbrengen, Jan?
      Dan kunnen we daar morgen de gipsplaten op vastzetten
       
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
regelen

regel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van regelen
    • Ik regel. 
  2. gebiedende wijs van regelen
    • Regel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van regelen
    • Regel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord regel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.