toerisme
Nederlands
Woordafbreking
- toe·ris·me
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘het reizen voor zijn plezier’ voor het eerst aangetroffen in 1911 [1]
- afgeleid van toer (stam van het werkwoord toeren) met het achtervoegsel -isme [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toerisme | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
toerisme o
- (toerisme) het reizen (soms voor ontspanning, soms om zakelijke of medische redenen)
- Hij werkt bij een bedrijf dat gespecialiseerd is in toerisme.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- toerisme-industrie, toerismebeleid, toerismeboycot, toerismeboycotactie, toerismebranche, toerismebureau, toerismesector
Vertalingen
1. het reizen voor ontspanning
Gangbaarheid
- Het woord toerisme staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'toerisme' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.