streek

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  streek    (hulp, bestand)
  • IPA: /strek/
Woordafbreking
  • streek
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gebied’ voor het eerst aangetroffen in 1595 [1]
  • Naamwoord van handeling van strijken [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord streek streken
verkleinwoord streekje streekjes

Zelfstandig naamwoord

streek m

  1. (aardrijkskunde) een gebied met een eigen karakter, een landstreek
    • Deze streek is bekend om zijn bollenteelt. 
  1. deel van een entiteit (bijv. anatomisch) met specifieke eigenschappen (-> bilstreek, hartstreek, maagstreek, kompasstreek)
  2. een handige manipulatie
    • Wat een gemene streek is dat! 
  1. een veeg of streep met een werktuig
    • Met een paar streken zette de kunstenaar een goedgelijkende afbeelding op het doek. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • uit zuidelijker streken
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
strijken

streek

  1. enkelvoud verleden tijd van strijken
    • Ik streek. 
    • Jij streek. 
    • Hij, zij, het streek. 

Gangbaarheid

  • Het woord streek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

streek

  1. (aardrijkskunde) streek
Afgeleide begrippen


Veluws

Zelfstandig naamwoord

streek

  1. (aardrijkskunde) streek
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.