rekenen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: rekenen (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈre.kə.nə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈre.kə.nə(n)/
- (Limburg): /ˈre.kə.nə(n)/
Woordafbreking
- re·ke·nen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘tellen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1220 [1]
Vaste voorzetsels
- rekenen op
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rekenen |
rekende |
gerekend |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
rekenen
- inergatief (wiskunde) getallen manipuleren
- Hij rekent erg langzaam, maar wel foutloos.
- inergatief in rekening brengen, factureren
- Deze garage rekent veel voor het vervangen van een uitlaat.
- inergatief ~ op vast vertrouwen op de uitkomst van een berekening of afspraak
- Daar was niet op gerekend.
Verwante begrippen
- [1] calculeren, becijferen, cijferen
- [1] aftrekken, delen, optellen, vermenigvuldigen
- [3] eisen, opeisen, vereisen, vergen, vorderen, voorschrijven
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. getallen manipuleren
Uitdrukkingen en gezegden
- jezelf rijk rekenen
denken dat je rijker bent dan je eigenlijk bent
Gangbaarheid
- Het woord rekenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'rekenen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.