optellen
Nederlands
Woordafbreking
- op·tel·len
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bijeentellen’ voor het eerst aangetroffen in 1710 [1]
- samenstelling van op bw en tellen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
optellen |
telde op |
opgeteld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
optellen
- overgankelijk (wiskunde) bij elkaar tellen; het samenvoegen van twee of meer termen tot een totaal, de som genoemd
- Als je twee bij twee optelt, krijg je vier.
Vertalingen
1. bij elkaar tellen; het samenvoegen van twee of meer termen tot een totaal, de som genoemd
Gangbaarheid
- Het woord optellen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'optellen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.