wiskunde
Nederlands
Woordafbreking
- wis·kun·de
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘mathematica’ voor het eerst aangetroffen in 1711 [1]
- samenstelling van wis bn en kunde zn In de 17e eeuw door Simon Stevin als wisconst (kunst van het gewisse of zekere) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wiskunde | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
wiskunde v
- (wetenschap) de formele studie van patronen en structuren
- Alle soorten angst, voor wiskunde, ruimtelijk inzicht of angst in het algemeen, bleken een wezenlijk verband met genen te hebben. [3]
Hyponiemen
- bedrijfswiskunde, metawiskunde, verzekeringswiskunde
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. de formele studie van patronen en structuren.
Gangbaarheid
- Het woord wiskunde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wiskunde' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Afrikaans
Uitspraak
geluid
Woordafbreking
- wis·kun·de
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.