misrekening
Nederlands
Woordafbreking
- mis·re·ke·ning
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van misrekenen met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | misrekening | misrekeningen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
misrekening v [1]
- een vergissing, een foute inschatting
- De groep Geloeif mè Goed kon in 2004 na een mooie optocht in het Belgische Aalst de confetti opbergen. De praalwagen mocht na bewezen diensten de schuur in. Daar begon het drama. ’s Nachts vatte de tractor van de wagen vlam, en de hele loods werd veranderd in een vuurzee - met schade aan omliggende bedrijven. Geen probleem, dachten de feestvierders, want de gemeente had iedereen verzekerd. Dat bleek een misrekening.[2]
- Wevers heeft op balk nog iets goed te maken. Ze stelde begin oktober bij de WK in Montreal teleur. Wevers eindigde in de kwalificatie - mede door een pijnlijke misrekening - slechts als veertiende. Ze vergat in Canada meteen na haar opsprong een flik-flak uit te voeren, wat haar een half punt kostte in de moeilijkheidsgraad (D-score).[3]
- een tegenvaller
Synoniemen
- [1] zeperd, zeper, verrekening, vergissing, rekenfout, misslag, misser, misgreep, fout, blunder, abuis
- [2] ontgoocheling, tegenslag, teleurstelling
Gangbaarheid
- Het woord misrekening staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'misrekening' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 28 nov. 2017
- de Telegraaf 24 nov. 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.