charge
Nederlands
Woordafbreking
- char·ge
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘cavalerieaanval’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1593 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | charge | charges |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
charge v / m
- gesloten aanval van de politie of van de cavalerie (cavaleriecharge)
- vervoersovereenkomst tussen bevrachter en schipper
- lading of batch in een produktieproces (zie chargenummer)
Gangbaarheid
- Het woord charge staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'charge' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen. |
Engels
Woordafbreking
- charge
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig uit het Middelengels.
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to charge |
he/she/it | charges |
verleden tijd | charged |
voltooid deelwoord |
charged |
onvoltooid deelwoord |
charging |
gebiedende wijs | charge |
Frans
Werkwoord
vervoeging van |
---|
charger |
charge
- eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van charger
- eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van charger
- tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van charger
Limburgs
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: /ʃɐːʃ/ (Etsbergs)
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.