raam

Venster met raam en ruit

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  raam    (hulp, bestand)
  • IPA: /ram/
Woordafbreking
  • raam
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘lijst(werk)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1277 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord raam ramen
verkleinwoord raampje raampjes

Zelfstandig naamwoord

raam o

  1. (bouwkunde) een constructie in de wand van een ruimte om licht door te laten, vaak gevuld met een plaat doorzichtig materiaal zoals glas [2]
  2. (techniek) een kader, een rechthoekige constructie rond een afbeelding
  3. (juridisch), (politiek), (figuurlijk) de basisstructuur van een akkoord of wet waarin slechts de begrenzing van het geheel, en het onderlinge verband van onderdelen, is vastgesteld [3]
    • Dit voorstel past niet in het raam van het akkoord. 
Gelijkklinkende woorden
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
ramen

raam

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ramen
    • Ik raam. 
  2. gebiedende wijs van ramen
    • Raam! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ramen
    • Raam je? 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord raam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /raːm/ (Etsbergs)

Zelfstandig naamwoord

raam m

  1. (bouwkunde) raam.
  1. «Dooch de raam toe, 't trèk hie!»
    Doe het raam dicht, het tocht hier!
Verbuiging
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.