kok

[2]: Een kok

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kok    (hulp, bestand)
  • IPA: /kɔk/
Woordafbreking
  • kok
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘fazantenhaan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1551 [1]
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘die spijzen toebereidt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kok koks
verkleinwoord kokje kokjes

Zelfstandig naamwoord

kok m

  1. (kookkunst) iemand die voedsel bereidt tot een maaltijd
  2. (beroep) iemand die het bereiden van maaltijden als beroep heeft
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord kok kokken
verkleinwoord kokje kokjes

Zelfstandig naamwoord

kok m

  1. (medisch) (biologie) (informeel) coccus
Hyponiemen

Gangbaarheid

  • Het woord kok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
kokken

kok

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kokken
    • Ik kok. 
  2. gebiedende wijs van kokken
    • Kok! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kokken
    • Kok je? 

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / kuːk /
Woordafbreking
  • kok
Naar frequentie 13188

Werkwoord

kok

  1. gebiedende wijs van koke
m
[A]+[B]+[C]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kok     koken     koker     kokene  
genitief   koks     kokens     kokers     kokenes  

Zelfstandig naamwoord

[A} kok, m

  1. klomp, klont, kluit
  2. hoop
Synoniemen
  • [1]: klump
  • [1]: dynge
Afgeleide begrippen
  • møkk-kok
  • møkkok
o
[B]+[C]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kok     koket     kok     koka
kokene  
genitief   koks     kokets     koks     kokas
kokenes  

Zelfstandig naamwoord

[B} kok, m / o

  1. (kookkunst) (het) koken, kook
Afgeleide begrippen
  • oppkok
Uitdrukkingen en gezegden
  • bringe i kok
aan de kook brengen

Zelfstandig naamwoord

[C] kok, m / o

  1. (kookkunst) partij die in een keer gekookt kan worden
Schrijfwijzen
Synoniemen
  • kokning


Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / kuːk /
Woordafbreking
  • kok

Werkwoord

kok

  1. gebiedende wijs van koke
Afgeleide begrippen
m
[A]+[B]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kok     koken     kokar     kokane  

Zelfstandig naamwoord

[A} kok, m

  1. klomp, klont, kluit
  2. hoop
Synoniemen
  • [1]: klump
  • [1]: dunge
Afgeleide begrippen
  • møkk-kok
  • møkkok

Zelfstandig naamwoord

[B} kok, m

  1. (kookkunst) (het) koken, kook
Afgeleide begrippen
  • oppkok
Uitdrukkingen en gezegden
  • bringe i kok
aan de kook brengen
o
[C]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kok     koket     kok     koka  

Zelfstandig naamwoord

[C] kok, o

  1. (kookkunst) (het) koken
Synoniemen
  • kokning
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.