chef

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  chef    (hulp, bestand)
  • IPA: /ʃɛf/
Woordafbreking
  • chef
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘die aan het hoofd staat’ voor het eerst aangetroffen in 1516 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord chef chefs
verkleinwoord chefje chefjes

Zelfstandig naamwoord

chef m

  1. (beroep) de baas, iemand die de leiding heeft
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord chef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

enkelvoud meervoud
chef chefs

Zelfstandig naamwoord

chef

  1. (kookkunst) kok

Frans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  chef     le chef     chefs     les chefs  

Zelfstandig naamwoord

chef m

  1. hoofd, hoofdman, baas
  2. (kookkunst) kok
  3. (heraldiek) schildhoofd
  4. (spreektaal) uitblinker, held
  1. «Michaël se débrouille comme un chef
    Michaël kan zich uitstekend redden. [1]

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.