koken
Nederlands
Woordafbreking
- ko·ken
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘verhitten, spijzen toebereiden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
koken |
kookte |
gekookt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
koken
- overgankelijk vloeistof verwarmen totdat er zich in de hele vloeistof bellen vormen die naar boven stijgen en openspringen
- Het water werd gekookt.
- ergatief het proces waarbij bellen uit de hele vloeistof vrijkomen
- Water kookt bij honderd graden Celsius op zeeniveau.
- overgankelijk (kookkunst) met behulp van ingrediënten een maaltijd klaarmaken
- De moeder kookt iedere dag voor haar kinderen en echtgenoot.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Afgeleide begrippen
- [3] kokkeren
Uitdrukkingen en gezegden
- Iemand in zijn eigen vet gaar smoren/laten koken
iemand niet helpen, maar zelf diens situatie laten ondervinden
- Van de kook zijn (of raken)
Helemaal in de war zijn
Vertalingen
1. vloeistof verwarmen totdat er zich in de hele vloeistof bellen vormen die naar boven stijgen en openspringen
2. met behulp van ingrediënten een maaltijd klaarmaken
in te delen vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord koken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'koken' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Noors
Woordafbreking
- ko·ken
Nynorsk
Woordafbreking
- ko·ken
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.