klap

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  klap    (hulp, bestand)
  • IPA: /klɑp/
Woordafbreking
  • klap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord klap klappen
verkleinwoord klapje klapjes

Zelfstandig naamwoord

klap m

  1. plotselinge, luidruchtige slag
    • De oude vaas viel met een luide klap in duizend stukken op de vloer uiteen. 
  1. een bestraffing door slagen met de open hand
    • Hij heeft vroeger veel klappen gehad. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden

een (flinke) klap uitdelen

Anagrammen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
klappen

klap

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klappen
    • Ik klap. 
  2. gebiedende wijs van klappen
    • Klap! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klappen
    • Klap je? 

Gangbaarheid

  • Het woord klap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Lets

Woordherkomst en -opbouw

Tussenwerpsel

klap

  1. kataklop, het galopperen van een paard
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.