klapper

Nederlands

Cocos nucifera
Uitspraak
Woordafbreking
  • klap·per
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Indonesisch, in de betekenis van ‘kokosnoot’ voor het eerst aangetroffen in 1678 [1]
  • afgeleid van klappen met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord klapper klappers
verkleinwoord klappertje klappertjes

Zelfstandig naamwoord

klapper m

  1. (plantkunde) (voeding) Cocos nucifera een kokosnoot, de vrucht van de kokospalm (die zelf ook 'klapper' heet)
  2. een val waarbij men luidruchtig onzacht terecht komt
    • Hij maakte een lelijke klapper en brak zijn been. 
  1. een notitieblok dat men verticaal kan openklappen
    • Ik heb dat nummer even in de klapper opgeschreven. 
  1. succes
    • De Rembrandt tentoonstelling was een grote klapper voor het Rijksmuseum. 
  1. trefwoordenregister, index
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
klapperen

klapper

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klapperen
    • Ik klapper. 
  2. gebiedende wijs van klapperen
    • Klapper! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klapperen
    • Klapper je? 

Gangbaarheid

  • Het woord klapper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.