doel

Doel op voetbalveld [2]

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  doel    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈdul/
Woordafbreking
  • doel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘mikpunt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1579 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord doel doelen
verkleinwoord doeltje doeltjes

Zelfstandig naamwoord

doel o

  1. het punt waarop men zich richt
    • Het doel van deze vergadering was het herzien van het schoolreglement. 
  1. (sport) een van de twee gemarkeerde ruimten op een sportveld, een bal die daarin op correcte wijze terechtkomt, levert een doelpunt op voor de tegenstander
    • Het doel op het speelveldje heeft geen net. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • een haalbaar doel
dat kan
  • zich iets ten doel stellen
zich iets voornemen
  • een bal voor open doel
dat is wel heel makkelijk en voor de hand liggend
  • het doel heiligt de middelen
voor een goed doel zijn alle middelen toegestaan (dat is overigens maar zelden het geval vaak heiligt het doel de middelen juist niet)
  • je doel voorbij schieten
je voornemen niet halen door teveel te doen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
doelen

doel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doelen
    • Ik doel. 
  2. gebiedende wijs van doelen
    • Doel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doelen
    • Doel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord doel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Fries

Zelfstandig naamwoord

doel

  1. doel


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

doel

  1. doel
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.