doelpunt
Nederlands
![](../I/m/Oohhh_wat_een_goal.jpg)
commentaar op het doelpunt dat Marco van Basten maakte in 1988
Woordafbreking
- doel·punt
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van doel en punt
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doelpunt | doelpunten |
verkleinwoord | doelpuntje | doelpuntjes |
Zelfstandig naamwoord
doelpunt o [1]
- (sport) punt dat men bij spelen, met name voetbal, behaalt, wanneer de bal of een ander voorwerp waarmee gespeeld wordt, door het doelvlak van de tegenstander gaat
Hyponiemen
- competitiedoelpunt, frommeldoelpunt, openingsdoelpunt, tegendoelpunt, thuisdoelpunt, velddoelpunt, werelddoelpunt
Afgeleide begrippen
- doelpuntenfestival, doelpuntenmachine, doelpuntenproductie, doelpuntloos, gedoelpunt
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord doelpunt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'doelpunt' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Werkwoord
vervoeging van |
---|
doelpunten |
doelpunt
- enkelvoud tegenwoordige tijd van doelpunten
- gebiedende wijs van doelpunten
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.