doelsaldo

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • doel·sal·do
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord doelsaldo doelsaldi
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

doelsaldo o

  1. (sport) (voetbal) het aantal gemaakte doelpunten min het aantal doelpunten tegen
    • NEC had daardoor weinig aan de 2-0 overwinning bij sc Heerenveen. De club uit Nijmegen eindigde weliswaar met evenveel punten als Sparta, maar moet op basis van een slechter doelsaldo de nacompetitie in.[2] 
    • In de 34ste en laatste wedstrijd van het seizoen moet Feyenoord het thuis opnemen tegen Heracles. Ajax speelt uit tegen Willem II. Door de ruime nederlaag van Feyenoord en de grote overwinning van Ajax zijn de Amsterdammers qua doelsaldo een stuk dichterbij Feyenoord gekomen. Feyenoord heeft nu een doelsaldo van +59, Ajax van +54.[3]  

Gangbaarheid

  • Het woord doelsaldo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. doelsaldo op website: Etymologiebank.nl
  2. NRC Robert Hüsken 15 mei 2017
  3. NRC Joram Bolle 7 mei 2017
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.