bloem

[1] Een bloem.
[2] Bloem.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bloem    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈblum/
Woordafbreking
  • bloem
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘uitgebot deel van plant’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: bloeme
Oudnederlands: bluomo
Germaans: *blōmô
  • Verwant in Germaans:
West: Angelsaksisch: blōma, Duits: Blume, (Oudhoogduits: bluomo), Fries: blom (Oudfries: blōma)
Noord: Nynorsk: blome, Oudnoords: blómi, IJslands/Faeröers: blómi
Oost: Gotisch: blōma
1 enkelvoud meervoud
naamwoord bloem bloemen
verkleinwoord bloempje
bloemetje
bloempjes
bloemetjes
2 enkelvoud meervoud
naamwoord bloem -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

bloem v/m

  1. (plantkunde) een deel van plant met zaden
    • - Jongens, pas op dat jullie de bloempjes niet vertrappen! 
    • - Als de hommel de bloem nadert, kantelen de haartjes ruwweg in de richting van de bloem, en dat activeert zenuwcellen. [2] 
  1. fijngemalen poeder, meestal van granen
    • - Voor dit recept kun je een normaal pastadeeg gebruiken, wat je maakt van 300 gram bloem (geschikt voor pasta) en drie eieren. [3] 
  1. het beste deel van
    • - Dit gedicht staat in alle bloemlezingen. 
    • - De studenten zijn de bloem van de natie. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: iemand in de bloemetjes zetten
  • Aan de rand van het ravijn bloeien de mooiste bloemen
de beste resultaten dragen tegelijkertijd de grootste risico's
  • De vruchten zullen de beloften der bloemen overtreffen
het is nu al goed, maar het eindresultaat wordt nog veel beter
  • Geluk is de kunst een boeket te maken van de bloemen waar je bij kunt
gelukkig leven met de gegeven mogelijkheden/beperkingen
  • Meisjes die bloemen dragen, mag je kussen zonder te vragen
zich mooier voordoen dan men is, is vragen om moeilijkheden
  • Ook tussen de mooie bloemen groeien brandnetels
de schoonheid van de omgeving biedt geen garantie voor onaangename zaken
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
bloemen

bloem

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bloemen
    • Ik bloem. 
  2. gebiedende wijs van bloemen
    • Bloem! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bloemen
    • Bloem je? 

Gangbaarheid

  • Het woord bloem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.