gul
Nederlands
Woordafbreking
- gul
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gul | guller | gulst |
verbogen | gulle | gullere | gulste |
partitief | guls | gullers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
gul
- vrijgevig.
- Ook dit jaar was deze donateur weer heel gul.
- hartelijk.
- Hij toonde een gulle lach.
Afgeleide begrippen
Zelfstandig naamwoord
gul v/m
- Ik heb een 'gulletje gevangen.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gullen |
gul
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gullen
- Ik gul.
- gebiedende wijs van gullen
- Gul!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gullen
- Gul je?
Gangbaarheid
- Het woord gul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gul' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Noors
Woordafbreking
- gul
Naar frequentie | 4961 |
---|
Zweeds
Afgeleide begrippen
- brandgul, citrongul, pissgul, äggul
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.