bloemkool
Nederlands
Woordafbreking
- bloem·kool
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘koolsoort, groente’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1]
- samenstelling van bloem en kool [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bloemkool | bloemkolen |
verkleinwoord | bloemkooltje | bloemkooltjes |
Zelfstandig naamwoord
bloemkool v/m
- (voeding) (groente) Brassica oleracea convar. botrytis var. botrytis
een kool met vlezige bleekgele bloemstengels die als groente gegeten wordt
- - In Nederland voegt men soms nootmuskaat toe aan de bloemkool.
- - Snijd de bloemkool in kleine roosjes en kook deze in ongeveer 5 minuten beetgaar in water met wat zout. Giet ze af in een vergiet en laat ze daarin 10 minuten afkoelen. [3]
Vertalingen
1. een kool met vlezige bleekgele bloemstengels die als groente gegeten wordt
Gangbaarheid
- Het woord bloemkool staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bloemkool' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.