Pieter Bruegel de Oude

Pieter Bruegel de Oude (mogelijk Breda of Breugel, tussen 1525 en 1530Brussel, 9 september 1569) was een Brabantse kunstschilder. Hij was de vader van Pieter Brueghel de Jonge en van Jan Brueghel de Oude. Zelf schreef hij zijn naam en tekende hij zijn werken van 1559 tot aan zijn dood als Bruegel (zonder "h" dus), maar zijn zoons tekenden met Brueghel wat voor hem dan soms ook gebruikt wordt. Hij wordt in de literatuur soms ook de "Boeren-Bruegel" genoemd, omdat er in zijn oeuvre een aantal schilderijen voorkomen die scènes uit het boerenleven afbeelden.

Pieter Bruegel de Oude
Quasi-eigentijds portret van Bruegel, toegeschreven aan Jan Wierix, uit Pictorum celebrium effigies
Persoonsgegevens
BijnaamPier den Drol
Boeren-Bruegel
Geboren15251530, mogelijke plaatsen:
Breda ( hertogdom Brabant)
Breugel ( hertogdom Brabant)
Overleden9 september 1569
Brussel ( hertogdom Brabant)
Habsburgse Nederlanden
Beroep(en)Kunstschilder
Oriënterende gegevens
Stijl(en)Noordelijke renaissance
RKD-profiel
Portaal    Kunst & Cultuur
Pieter Bruegel de Oude, De toren van Babel, Olieverf op eiken paneel, 114 x 155 cm; Kunsthistorisches Museum, Wenen
Pieter Bruegel de Oude, Nederlandse spreekwoorden, olieverf op paneel, 117x163 cm, 1559, Staatliche Museen zu Berlin
Dulle griet, 1561, olieverf op eiken, 74 x 98 cm, museum Mayer van den Bergh, Antwerpen
De 'kleine' toren van Babel (1563), Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam
Pieter Bruegel de oude, Kinderspelen, olieverf op paneel, 118x161 cm, 1560
Basrode (Baasrode), 1556
Winterlandschap met schaatsers en vogelknip (1565), Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel
De linker figuur met de kwast wordt soms verkeerdelijk beschouwd als een zelfportret (De schilder en de koper, 1565)

Biografie

Geboortedatum

De oudste vermelding van Pieter Bruegel stamt uit 1551, toen hij als meestersschilder werd ingeschreven in de Liggeren, het register van het Antwerpse Sint-Lucasgilde.[1] Hij staat daar genoteerd als Peeter Bruegels, schilder. Omdat schilders in die tijd meestal tussen hun 21e en hun 25e levensjaar als meester tot het gilde toetraden,[2][3] wordt er doorgaans van uitgegaan dat Pieter Bruegel ergens tussen 1525 en 1530 geboren werd.[2]

Geboorteplaats

De geboorteplaats van Pieter Bruegel is niet bekend. De plaatsen die het meest genoemd worden zijn Breda en Breugel in Noord-Brabant. Breda wordt als geboorteplaats genoemd in de beschrijving van de Lage Landen van Lodovico Guicciardini[4], die nog tijdens Bruegels leven verscheen. Breugel wordt genoemd in Karel van Manders Schilder-boeck uit 1604, zowel in de titel van de bijdrage over Pieter Bruegel (Pieter Brueghel, uytnemende Schilder van Brueghel) als in de tekst van de bijdrage zelf: den welcken is geboren niet wijt van Breda, op een Dorp geheeten Brueghel, welcks naem hy met hem ghedraghen heeft, en zijn naecomelinghen ghelaten.[5] Naast Breugel en Breda wordt ook wel Grote-Brogel bij Bree (Latijn: Breda) als mogelijke geboorteplaats genoemd, maar dit wordt minder waarschijnlijk geacht, aangezien deze plaats in het prinsbisdom Luik lag en niet in het hertogdom Brabant, waar Bruegel volgens Van Mander vandaan kwam.[6] In een recente publicatie is een persoon met de naam Pieter Bruegel geïdentificeerd die in 1566 in Bergen op Zoom is overleden en die zeer wel mogelijk de vader kan zijn geweest van de schilder.[7]

Opleiding

Bruegel zou steeds volgens Karel van Mander in diens Schilderboeck rond 1545 als leerling zijn opgenomen in het atelier van Pieter Coecke van Aelst, hoewel hiervan niets is terug te vinden in de liggeren. De kunsthistorici merken hier trouwens meestal bij op dat de kunst van Pieter Bruegel diametraal staat op de stijl van Pieter Coecke. Coeckes werk is sterk beïnvloed door de Italiaanse kunst waar Bruegels werk veeleer kan gezien worden als een reactie tegen deze italianisering.[2]

Mechelen

Men kan aantonen dat Pieter Bruegel in 1550/1551 in Mechelen werkzaam was in het atelier van de schilder-kunstmakelaar Claude Dorizi. Hij werkte er met Peeter Baltens aan een triptiek besteld door de handschoenmakersgilde voor hun kapel in de Sint-Romboutskerk. Baltens verzorgde de binnenzijde van het drieluik en Bruegel schilderde de Sint Gommarus en Sint Rombout op de buitenzijde van de zijluiken, zoals gebruikelijk in grisaille.[8] Dit spoort met het verhaal van Karel van Mander over de opleiding bij Pieter Coecke, want die stierf in 1550. Coeckes vrouw, die van Mechelen afkomstig was, bracht Bruegel misschien in contact met Dorizi.[9]

Italië

Bruegel maakte van 1551/1552 tot 1554 een reis naar Italië.[2] Hij reisde in het gezelschap van Maerten de Vos via Lyon en Monte Rosa en van daar waarschijnlijk via Napels tot de straat van Messina. Zijn gravure over de Zeeslag in de Straat van Messina – hoewel pas gepubliceerd in 1561 – is waarschijnlijk gebaseerd op schetsen die hij toen maakte.[10][11] In 1553 verbleef hij in Rome, waar hij nauwe contacten had met Giulio Clovio, die voor Alessandro Farnese werkte. Ook van zijn verblijf in Rome zijn tekeningen bewaard gebleven, onder meer de tekening van de Ripa Grande. In een inventaris van Clovio's nalatenschap uit 1577 waren vijf werken van Bruegel opgenomen, die ondertussen verloren zijn gegaan. In 1554 keerde hij via Venetië terug naar Antwerpen.[11][10]

Antwerpen

Terug in de Nederlanden vestigde hij zich waarschijnlijk in Antwerpen en begon te werken voor Hieronymus Cock en Volcxken Diericx. Zij hadden in 1548 het uitgevershuis In de Vier Winden opgericht en engageerden de beste graveurs die ze konden vinden om de meesterwerken van Italiaanse meesters beschikbaar te maken als prent. Voor Bruegel die, pas terug van Italië zeker nog geen gevestigd schilder was, betekende dit een constante stroom aan inkomsten. Uit de periode voor 1562 zijn er nauwelijks geschilderde werken van Bruegel overgebleven. Bruegel tekende in de periode van 1554 tot 1561 meer dan veertig ontwerpen voor gravures. Het resultaat van zijn werk voor Cock was dat hij stilaan bekend raakte en dat hij vanaf de jaren zestig blijkbaar voldoende opdrachten als schilder kreeg aangeboden, zodat het tekenen meer en meer op de achtergrond raakte.

De patronage in regeringsstad Brussel kan hem naar die stad hebben gelokt, maar evengoed vermeldt Van Mander persoonlijke motieven (het achterlaten van een onbetrouwbare meid voor een nieuwe liefde). Bruegels afscheid van Antwerpen lijkt gedocumenteerd in zijn schilderij van de Twee Apen, nu in de Gemäldegalerie van de Staatliche Museen zu Berlin. Het werk, gedateerd in 1562, toont op de achtergrond een zicht op de Scheldestad, wat waarschijnlijk aantoont dat hij er toen nog woonde.

De etsen en gravures naar tekeningen van Bruegel bleven tot lang na zijn dood populair. In de late zestiende eeuw publiceerden Joris Hoefnagel (1542-1600), Pieter Perret en Philipp Galle de tekeningen van Bruegel op grote schaal en ook in de zeventiende eeuw gingen Lucas Vorsterman (1595-1675) en Hendrik Hondius (1573-1649) hier nog mee door.[12] Dankzij de verspreiding van die prenten naar het werk van Bruegel werd hij bekend en beroemd in het ganse toenmalige Europa.

Huwelijk en verhuizing naar Brussel

In 1563 verhuisde Bruegel van Antwerpen naar Brussel, waar hij trouwde met Mayken Coecke, dochter van zijn vroegere leermeester Pieter Coecke van Aelst en Mayken Verhulst. Volgens de huwelijksregisters van de Antwerpse kathedraal vond de ondertrouw plaats op 25 juli 1563, wat allicht betekent dat de schilder op dat ogenblik nog in Antwerpen woonde. Het huwelijk zelf werd kort daarna ingezegend in de Kapellekerk te Brussel. De akte vermeldt geen datum, maar het is aannemelijk dat de trouw en verhuizing in augustus plaatsvonden.[13] Volgens sommigen zou het gezin zich gevestigd hebben in de Hoogstraat in de Marollen maar in dit zogenaamde Bruegelhuis is enkel zijn nazaat David Teniers III met zekerheid gedocumenteerd. Bruegel en zijn gezin woonden bij het Bogaardenklooster.[14]

Het echtpaar had zeker drie kinderen: een oudste zoon Pieter, geboren in 1564 of 1565, een dochter Maria die gedoopt werd in 1566 en een tweede zoon Jan, geboren in 1568. Mogelijk was er nog een tweede dochter Katharina, maar daarover zijn de archieven niet duidelijk, het zou kunnen gaan over de dochter van een chirurg Pieter van Bruegel die toen eveneens in Brussel woonde.[15] De zoons werden allebei schilder en zijn respectievelijk gekend als Pieter Brueghel de Jonge of de Helse Brueghel en Jan Brueghel de Oude of de Fluwelen Brueghel. Beiden waren te jong bij het overlijden van hun vader om van hem hun opleiding gekregen te hebben. Het zou grootmoeder Mayken Verhulst geweest zijn, de vrouw van Pieter Coecke, die de twee zonen van Bruegel hun schildersopleiding gaf. Vooral Pieter Brueghel de Jonge zou later een ganse reeks variaties op het werk van zijn vader schilderen. Pieter Bruegel lag hiermee aan de basis van een heus schildersgeslacht dat zou doorlopen tot het einde van de zeventiende eeuw.

 
 
Pieter Bruegel de Oude
ca 1525-1569
de Boerenbrueghel
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Pieter Brueghel de Jonge
1564-1638
de Helse Brueghel
 
Jan Brueghel de Oude
1568-1625
de Fluwelen Brueghel
 
 
 
 
 
David Teniers I
1592-1649
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Ambrosius Brueghel
1617-1675
 
Jan Brueghel de Jonge
1601-1678
 
Anna Brueghel
1620-1656
 
David Teniers II
1610-1690
 
Abraham Teniers
1626-1670
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Abraham Brueghel
1631-1690
 
 
 
David Teniers III
1638-1685
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
David Teniers IV
1672–1731

Het was vanaf 1562 dat Bruegel volop begon te schilderen. In de laatste zeven jaar van zijn leven maakt hij de meeste van de veertig schilderijen die van hem bewaard zijn gebleven. Het zijn veelal grote panelen bedoeld om opgehangen te worden in een kunstenkabinet. Zijn klanten waren vrienden zoals de humanist Abraham Ortelius en de koopman Hans Franckaert, rijke Antwerpse burgers zoals Nicolaas Jonghelinck (die zestien Bruegels bezat), Jan Vleminck en Jan Noirot, alsook de machtige kardinaal Antoine Perrenot de Granvelle.

Gedurende zijn Brusselse periode gebruikte Bruegel verschillende landschappen uit het nabijgelegen Pajottenland, zoals het kerkje van Sint-Anna-Pede (gemeente Dilbeek) als achtergrond voor de "Parabel van de blinden". Een grote reproductie daarvan staat sinds 2004 bij dat kerkje. In de laatste jaren van zijn leven, onder het terreurbewind van de hertog van Alva, worden de werken van Bruegel grimmiger en somberder.

Dood

Pieter Bruegel stierf in Brussel in 1569, vermoedelijk na een lang ziekbed (uit dat jaar zijn geen werken bekend en Van Mander spreekt over een doot-sieckte). Hij liet prenten met bijtende of schimpende kritiek verbranden om zijn vrouw Mayken niet in de problemen te brengen.[16] Hij liet haar De ekster op de galg na en ook de grisaille Christus en de overspelige vrouw. Bruegel werd begraven in de Kapellekerk, net als zijn vrouw negen jaar later. Hun tweede zoon Jan Breugel liet later een grafmonument oprichten in de Kapellekerk ter nagedachtenis van zijn ouders, met een doek van zijn vriend Rubens in verwerkt.

Boeren-Bruegel?

De boerenbruiloft, Kunsthistorisch Museum Wenen
Dorpsgezichten met bomen en een muildier, 1526-1569, uit de collectie van The Phoebus Foundation

Onder invloed van Karel van Mander ging Pieter Bruegel de geschiedenis in als een schilder van dorpstaferelen en boertige feesten. Van Mander verhaalt over verkleedpartijen die Pieter organiseerde samen met zijn vriend Hans Frankert om dan als boeren uitgedost naar de dorpen in de omgeving van Antwerpen te trekken en daar deel te nemen aan de kermissen en feesten.[5] We weten uit andere beschrijvingen van Karel van Mander dat die zijn tekst graag opleukte met een sappig verhaal en dat dit vaak eeuwen doorwerkte (zie het verhaal over Den sotten Cleef). Uit dezelfde bron komt Peer den drol[17] dat men vandaag nog bezwaarlijk als een bijnaam voor Pieter Bruegel kan citeren. Pieter Bruegel was kort na zijn overlijden reeds beroemd en bekend in zowat heel Europa als een uitzonderlijk tekenaar en schilder.[18] Er waren beroemde verzamelaars zoals keizer Rudolf II van het Heilige Roomse Rijk die tegen het eind van de zestiende eeuw al een ganse verzameling van Bruegels werken had aangelegd.[19] Hij werd vooral bekend van de prenten die naar zijn tekeningen werden gepubliceerd en geëxporteerd naar de vier windstreken. Dat bezorgde hem de bijnaam van 'de nieuwe Jheronimus Bosch'. Dominicus Lampsonius heeft met zijn prenten van bekende schilders uit de Nederlanden hier zeker een steentje aan bijgedragen.

In de achttiende eeuw raakte Bruegel stilaan vergeten. In het Biographisch woordenboek der Nederlanden van 1855 kan men lezen: “Om zijne voorstelling van boerentafereelen als: Bruiloften, Kroegen, Kermissen enz., werd hij de Boeren Breugel genoemd; terwijl anderen hem ter onderscheiding van de latere Breugels ook wel den Ouden Bruegel noemen. Weinige stukken zijn er van hem voorhanden, welke men zonder lagchen beschouwen kan, of die ten minste de stemmigsten en stuurschsten niet doen meesmuilen en grimlagchen”.[20]

Als in het begin van de twintigste eeuw Bruegel opnieuw in de aandacht komt, blijft vooral het populaire beeld van de Boeren-Bruegel bekend, zoals bij Felix Timmermans, die in 1928 zijn boek Pieter Bruegel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken publiceerde, waar dat stereotiepe beeld van Bruegel verder wordt beklemtoond en Timmermans van Bruegel een voorvader van zijn Pallieter maakt.[21]

De val van Icarus (c. 1558), Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel

Bijna alle kunsthistorici zijn het er tegenwoordig over eens dat Pieter Bruegel niet de lolbroek en Vlaamse-kermisfiguur was zoals het grote publiek hem vaak ziet. Pieter bracht het grootste gedeelte van zijn leven door in Antwerpen, toen een bruisende handelsstad en het centrum van de boekproductie in de Nederlanden, een omgeving waarin het humanisme en de renaissance hoogtij vierden. Bruegel maakte deel uit van de humanistische kringen rond de cartograaf Abraham Ortelius, Christoffel Plantijn en Dirck Coornhert de schrijver. Zijn werk bestond uit veel meer dan de Boerenbruiloft, zijn tekeningen en prenten zijn in vele opzichten baanbrekend en zijn schilderijen waren bij de hogere klassen begeerd. Hij kende zijn volk en hun manier van leven en feesten en heeft dat op meesterlijke wijze in beeld gebracht. Bruegel beschrijft zijn tijd en past daarmee perfect in de rij van grote onderzoekers uit het humanisme, die gedreven door de furor animi, gegevens verzamelen over alles om zich heen om hun kennis uit te breiden. Hij was daarnaast een geniaal kunstenaar, die zijn onderzoek en observaties op een uitzonderlijke manier gestalte wist te geven. Pieter Bruegel werd door Abraham Ortelius in zijn Album amicorum, dat werd samengesteld tussen 1574 en 1596, geprezen als een groot kunstenaar.[22] [23] Walther Vanbeselaere, voormalig hoofdconservator van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, zette hem op één lijn met Jan Van Eyck, Jeroen Bosch en Peter Paul Rubens.[24]

Werk

Onder invloed van Pieter Coecke schilderde Bruegel met veel allegorieën, bijvoorbeeld in scènes uit het boerenleven. Later schilderde hij ook taferelen geïnspireerd op de klassieke oudheid en Bijbelse taferelen. Zo zijn er twee schilderijen van de Toren van Babel. Eén hangt in Wenen, het andere in Rotterdam in het Museum Boijmans Van Beuningen.

Over Bruegel doen allerlei verhalen de ronde. Zo zou hij volgens Karel van Mander vaak incognito het platteland hebben bezocht om het boerenleven gade te slaan; vandaar ook zijn bijnaam 'Boerenbruegel'. Andere bronnen menen dat hij weleens ketterse sympathieën zou gehad hebben, wat hij op verborgen wijze in zijn schilderijen zou verwerkt hebben. Noch het eerste, noch het tweede is bewezen. Feit is dat het oeuvre van Bruegel, weliswaar voortbouwend op tradities à la Jeroen Bosch, uniek is.

Bruegel is ongetwijfeld de meest volledige landschapsschilder van zijn tijd; niemand anders schilderde de natuur, in de loop van de seizoenen, zo natuurlijk, krachtig, precies en veelzijdig. Hij maakte geen "foto", geen realistische nabootsing, maar "componeerde" een landschap en vreemde elementen (rotsen, water) tot een universeel of kosmisch tafereel. Maar details waren wel fotografisch juist: hedendaagse oogartsen herkennen bijvoorbeeld nog de verschillende oogziekten waaraan zijn "blinden" leden. Alle werktuigen aan de twee Torens van Babel zijn perfect nauwkeurig.

Nu wordt algemeen aangenomen dat Bruegel erg getroffen was door het armoedige en harde bestaan van de plattelandsbevolking; een bijnaam "volkse Bruegel" zou juister zijn dan "Boerenbruegel". Opvallend is dat zelfs op zijn "boerenbruiloft" en "boerendansen" niemand lacht. Hij was zeker katholiek maar ook humanist en ongenadig bekritiseerde hij de geloofsvervolging in vele werken o.a. door galgen in het landschap op te stellen en daar vaak eksters (roddelaars, verraders) aan toe te voegen.

Bruegel heeft amper 10 jaar intensief geschilderd en men vermoedt dat hij maar een vijftigtal werken heeft geschilderd, alle van uitzonderlijke kwaliteit. De machthebbers van toen hebben dat blijkbaar goed begrepen. Vooral na zijn dood steeg zijn faam pijlsnel: de machtigste kringen wedijverden met elkaar om werken te bemachtigen. Op die manier zijn ze over de wereld verspreid geraakt; in eigen land zijn er slechts enkele gebleven.

Van het schilderij "De moord op de Onnozele Kinderen te Bethlehem" beweert naast het hieronder vermelde museum in Wenen, ook het Brukenthalmuseum in Sibiu, Roemenië dit in zijn collectie te hebben.

Schilderstijl

Het werk van Bruegel behoort tot de Noordelijke Renaissance.

Schilderijen

Dit zijn de bekende schilderijen van Pieter Bruegel de Oude:

Tekeningen

In de populaire cultuur

Illustratie uit Pieter Breughel zoo heb ik u uit uwe werken geroken van Felix Timmermans
  • De term "breugeliaans" duidt op een vrolijk, bourgondisch, levenslustig tafereel, vaak in de context van eten en drinken.
  • Wannes Van de Velde schreef ooit een lied genaamd "Pieter Bruegel in Brussel", waarin de schilder Brussel bezoekt en geconfronteerd wordt met de verfransing van de stad. Later schreef de zanger ook het lied "Café Breughel". Dit lied speelt zich in het gelijknamige Antwerpse volkscafé, waar een kopie van het doek De boerenbruiloft aan de muur hangt. Het lied is een aanklacht op de vercommercialisering van Bruegel's doeken.
  • Willy Vandersteen werd vanwege zijn volkse strips door Hergé "de Bruegel van het Beeldverhaal" genoemd. Hij was ook sterk door Bruegel beïnvloed, merkbaar onder meer in:
    • Het Suske en Wiske-album Het Spaanse spook waarin Suske, Wiske en Lambik de schilder ontmoeten.
    • Het Suske en Wiske-album De dulle griet draait rond Bruegels gelijknamige schilderij.
    • Ook in De Krimson-crisis duikt de schilder weer op.
    • Vandersteens latere stripreeks De Geuzen ademt zelfs heel sterk een Bruegeliaanse sfeer uit. Op de laatste pagina van elk album werd steeds een ets van Bruegel gereproduceerd.
  • Jef Nys tekende ooit een (grotendeels fictieve) stripbiografie rond Bruegels leven.
  • Bruegels schilderij De boerenbruiloft werd geparodieerd in Asterix en de Belgen.
  • Wingene (West-Vlaanderen) wordt 'Bruegelgemeente' genoemd, omdat daar tot 2001 regelmatig Bruegelfeesten en een Brueghelstoet georganiseerd werden.
  • In Breugel (gem. Son en Breugel, Noord-Brabant) staat een standbeeld voor Pieter Bruegel, vervaardigd door Jan Couwenberg.
  • In een "openluchtmuseum" in Sint-Anna-Pede (Dilbeek) staan langs een Bruegelfietsroute van 20 km en een Bruegelwandeling van 8 km reproducties van 19 schilderijen. De brochure "Bruegel in het Pajottenland", een uitgave van "VZW Dilbeeks Erfgoed" uit Dilbeek (www.dilbeekserfgoed.be) vult aan.
  • Een afbeelding van 'De Toren Van Babel' werd gebruikt op de binnenkant van de hoes van het The Rolling Stones-album Bridges to Babylon.
  • Het Twentse dorp Losser heeft sinds 1981 een Bruegheliaans Festijn aan het einde van zomervakantie. Ook is er een Brueghelstoet in klederdracht van die tijd.
  • Op de hoes van het album Greatest Hits uit 1977 van de Britse heavymetalband Black Sabbath staat een afbeelding van De triomf van de dood.

Literatuur

  • R. VAN BASTELAER & G. HULIN DE LOO, Peter Bruegel l'Ancien. Son oeuvre et son temps, Brussel, 1907.
  • Felix TIMMERMANS, Pieter Bruegel. Zo heb ik u uit uwe werken geroken, 1928.
  • Karel VAN DE WOESTIJNE, Pieter Brueghel, Antwerpen, 1944.
  • R.-H. MARIJNISSEN & M. SEIDEL, Bruegel, Arcade, Brussel, 1969.
  • Bob CLAESSENS & Jeanne ROUSSEAU, Onze Bruegel, Mercatorfonds, Antwerpen, 1969.
  • Nadine ORENSTEIN, Pieter Bruegel the Elder: Drawings and Prints, Yale University Press, New Haven & London, 2001.
  • W. S. GIBSON, Pieter Brueghel and the Art of Laughter, Berkeley, 2006.
  • Manfred SELLINK, Bruegel. Het volledige werk, 2011.
  • C. CURRIE & D. ALLART, The Brueg[H]el Phenomenon. Paintings by Pieter Bruegel the Elder and Pieter Brueghel the Younger with a Special Focus on Technique and Copying Practice, 3 dln., 2012 (= Scientia Artis, nr. 8)
  • Leen HUET, Pieter Bruegel. De biografie, Antwerpen, Polis, 2016.

Voetnoten

  1. De liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche sint Lucasgilde] van 1453-1615, bewerkt en uitgegeven door Ph. Rombouts en Th. van Lerius, Antwerpen, 1872-1876, p.175.
  2. Nadine M. Orenstein, The Elusive Life of Pieter Bruegel the Elder in: Pieter Bruegel the Elder. Drawings and Prints, ed. Nadine M. Orenstein, The Metropolitan Museum of Art, Ne York, Yale University Press, New Haven and London, 2001, p. 5
  3. Nadine Orenstein zegt hier duidelijk dat dit een normale leeftijd was om meester te worden, maar dit was geen gildereglement!
  4. Lodovico Guicciardini, Descrittione di tutti i Paesi Bassi, altrimenti detti Germania inferiore (1567, te Antwerpen door Willem Silvius).
  5. Karel van Mander, Haarlem 1604, fol. 233r. Van Manders tekst zou gebaseerd zijn op mondelinge overdracht van Gillis van Coninxloo. De moeder van Gillis was een zus van de eerste vrouw van Pieter Coecke van Aelst en die was dus een oom van Gillis van Coninxloo. Maar ook als een groot gedeelte van wat Van Mander schreef afkomstig zou zijn van Gillis van Coninxloo blijft het zo dat die voor het grootste gedeelte van de jaren 1560 in Frankrijk verbleef en waarschijnlijk Pieter Bruegel niet zelf gekend heeft. H. Miedema in: Karel van Mander, The Lives of the Illustrious Netherlandish and German Painters, from the First Edition of the Schilder-Boeck. Edited by Hessel Miedema, 6 vols. Doornspijk, 1994-1999., Vol 3, pp.78-79.
  6. Pieter Bruegel (I) op site Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie.
  7. De Waterschans, 2019/2, blz. 70-77
  8. Nadine M. Orenstein, 2001, p. 5, noot 16.
  9. Nadine M. Orenstein, 2001, p. 5, noot 17.
  10. Nadine M. Orenstein, 2001, pp. 6-7.
  11. Albert Smeets, Pieter Bruegel de Oude, Leven en werken chronologisch overzicht, in: Vlaanderen. Jaargang 18. Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond, Roeselare 1969.
  12. Barbara Buts, Joseph Leo Koerner, The Printed Wordld of Pieter Bruegel the Elder, The Saint Louis Art Museum, April 4 – June 25, 1995, p. 4.
  13. Jean Bastiaensen, “De verloving van Pieter Bruegel de Oude. Nieuw licht op de Antwerpse verankering”, Openbaar Kunstbezit Vlaanderen, 51 (2013), no. 1: 26-27.
  14. Jean Bastiaensen, “Waar woonde Pieter Bruegel de Oude in Brussel?”, Openbaar Kunstbezit Vlaanderen, 54 (2016), no. 3: 22-27.
  15. R. Marijnissen en H. Rombaut, ‘Bruegel’, Koninklijke Academieën van België. Nationaal Biografisch Woordenboek, Brussel, XIX (2009), col. 120.
  16. Van Mander vermeldt ook leedwezen als mogelijk motief: Veel vreemde versieringhen van sinnekens sietmen van zijn drollen in Print: maer hadder noch seer veel net en suyver geteyckent met eenighe schriften by, welcke ten deele al te seer bijtigh oft schimpich wesende, hy in zijn doot-sieckte door zijn Huysvrouwe liet verbranden, door leetwesen, oft vreesende sy daer door in lijden quaem, oft yet te verantwoorden mocht hebben.
  17. Drol komt niet voor in het Middelnederlands tenzij in de betekenis van trol, kobold, kaboutermannetje. MNW: Middelnederlandsch Woordenboek. Red. E. Verwijs en J.Verdam. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1885-1952. Van Mander moet hier aan het Franse drôle of grappig gedacht hebben.
  18. Nadine M. Orenstein, 2001, pp. 9-10.
  19. Deze werken liggen aan de basis van de huidige collectie van het Kunsthitorisches Museum in Wenen.
  20. A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk. J.J. van Brederode, Haarlem 1855, p. 1292.
  21. August Vermeylen, Onze grote interviews. Een half uur met Pieter Bruegel in: Verzameld werk. Deel 2 (red. Herman Teirlinck en anderen). Uitgeversmaatschappij A. Manteau, Brussel 1951, pp. 541-545.
  22. Todd M. Richardson, Pieter Bruegel the Elder: Art Discourse in the Sixtheent century Netherlands, Ashgate Publishing ltd., Franham, 2011, pp. 35, 39, die hem “de beste schilder van zijn tijd” noemde.
  23. Walter S. Melion, Shaping the Netherlandish Canon: Karel Van Mander’s Schilder-boeck, University of Chicago Press, 1991, pp. 177-178.
  24. W. Vanbeselaere, Pieter Bruegel, inleiding, in: Vlaanderen. Jaargang 18. Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond, Roeselare 1969. p. 1
Zie de categorie Pieter Bruegel (I) van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.