wintermaand
Nederlands
Woordafbreking
- win·ter·maand
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘december’ voor het eerst aangetroffen in 1050 [1]
- samenstelling van winter en maand [2]
- [2] uit Oudnederlands wintarmānoth en Middelnederlands wintermaent; omdat de winter in december begint[3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wintermaand | wintermaanden |
verkleinwoord | wintermaandje | wintermaandjes |
Zelfstandig naamwoord
wintermaand v
- (meteorologie) de eerste, tweede of de twaalfde maand van het jaar
- December, januari en februari zijn wintermaanden.
- oude naam voor de twaalfde maand van het kalenderjaar
Hyponiemen
- [1] winterdag
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord wintermaand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wintermaand' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "wintermaand" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- wintermaand op website: Etymologiebank.nl
- Noel Chomel, M.; vert.: J.L. Schuer & A.H. Westerhof Huishoudelyk woordboek, Vervattende vele middelen om zyn goed te vermeerderen, en zyne gezondheid te behouden, Met verscheiden wisse en beproefde middelen (1743) S. Luchtmans/H. Uytwerf, Leiden/Amsterdam; p. 532; geraadpleegd 2015-06-21
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.