oogstmaand
Nederlands
Woordafbreking
- oogst·maand
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van oogst en maand ; waarbij oogst zelf weer een oudere afleiding van augustus is[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oogstmaand | oogstmaanden |
verkleinwoord | oogstmaandje | oogstmaandjes |
Zelfstandig naamwoord
oogstmaand v/m
- achtste maand van het kalenderjaar
Gangbaarheid
- Het woord oogstmaand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'oogstmaand' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- oogstmaand op website: Etymologiebank.nl
- Noel Chomel, M.; vert.: J.L. Schuer & A.H. Westerhof Huishoudelyk woordboek, Vervattende vele middelen om zyn goed te vermeerderen, en zyne gezondheid te behouden, Met verscheiden wisse en beproefde middelen (1743) S. Luchtmans/H. Uytwerf, Leiden/Amsterdam; p. 532; geraadpleegd 2015-06-21
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.