sprokkelmaand
Nederlands
Woordafbreking
- sprok·kel·maand
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘februari’ voor het eerst aangetroffen in 1298 [1]
- uit Middelnederlands sporkelmaent, dat verwijst naar Latijn spurcalia, winterfeesten die door de kerk als smerig en zedeloos (Latijn: spurcus) werden beschouwd; metathesis wellicht onder invloed van sprokkelen (volksetymologie)[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sprokkelmaand | sprokkelmaanden |
verkleinwoord | sprokkelmaandje | sprokkelmaandjes |
Zelfstandig naamwoord
sprokkelmaand v/m
- tweede maand van het kalenderjaar
Gangbaarheid
- Het woord sprokkelmaand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- "sprokkelmaand" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- sprokkelmaand op website: Etymologiebank.nl
- Noel Chomel, M.; vert.: J.L. Schuer & A.H. Westerhof Huishoudelyk woordboek, Vervattende vele middelen om zyn goed te vermeerderen, en zyne gezondheid te behouden, Met verscheiden wisse en beproefde middelen (1743) S. Luchtmans/H. Uytwerf, Leiden/Amsterdam; p. 532; geraadpleegd 2015-06-21
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.