wandelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wandelen    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈʋɑn.də.lə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈβ̞ɑn.də.lə(n)/
Woordafbreking
  • wan·de·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wandelen
wandelde
gewandeld
zwak -d volledig

Werkwoord

wandelen

  1. ergatief gericht een wandeling maken
    • Ik ben gisteren naar de Griete gewandeld. 
  1. inergatief ongericht een wandeling maken
    • Mijn vader heeft altijd veel gewandeld. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord wandelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Middelnederlands

Woordherkomst en -opbouw
ofwel van *wandon "zich wenden, zich veranderen", oorsprong van het tegenwoordige "winden"
ofwel van *wandjan "wenden"[2]

Werkwoord

wandelen

  1. zich veranderen
  2. heen en weer gaan, ronddwalen
Overerving en ontlening

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.