treden
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
treden | tredend |
tred | getreden |
trede |
Woordafbreking
- tre·den
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘lopen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
treden /'tre.də(n)/ |
trad /trɑt/ |
getreden /ɣə.'tre.də(n)/ |
klasse 5 | volledig |
Werkwoord
treden
- ergatief met de voeten begaan
- Zij traden op het toneel.
- overgankelijk met voeten ~ minachtend behandelen
- De tradities werden hiermee met voeten getreden.
Uitdrukkingen en gezegden
- In het huwelijk treden.
Trouwen, huwen
- In het klooster treden.
Non of monnik worden.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- treding, treedsel
Vertalingen
Zelfstandig naamwoord
treden mv
Gangbaarheid
- Het woord treden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'treden' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.