treden

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
tredentredend
tredgetreden
trede
Uitspraak
Woordafbreking
  • tre·den
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘lopen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
treden
/'tre.də(n)/
trad
/trɑt/
getreden
/ɣə.'tre.də(n)/
klasse 5 volledig

Werkwoord

treden

  1. ergatief met de voeten begaan
    • Zij traden op het toneel. 
  1. overgankelijk met voeten ~ minachtend behandelen
    • De tradities werden hiermee met voeten getreden. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • In het huwelijk treden.
Trouwen, huwen
  • In het klooster treden.
Non of monnik worden.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • treding, treedsel
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

treden mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord trede
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord tred

Gangbaarheid

  • Het woord treden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.