-el
Nederlands
Huidig bestand |
---|
92 |
Uitspraak
- IPA:
- (Noord-Nederland): /-əɫ/, /-ɔɫ/
- (Vlaanderen, Brabant): /-əɫ/
- (Limburg): /-əl/
Woordafbreking
- -el
Woordherkomst en -opbouw
Achtervoegsel
-el
- (verouderd) een uitgang die oorspronkelijk afstamming aangaf en daarmee ook verkleining; de uitgang komt ook voor om degene die iets uitvoert of het middel waarmee dat gebeurt af te leiden
- Er zou kans zijn op ijzel.
- Onder de eik lagen veel eikels.
- Vader sloeg op de grote trom en zijn drie zoons elk hun eigen trommel.
- Zo'n lange slungel kan toch nooit een goede kompel zijn.
- Hij maakte de sleutel vast aan zijn gordel.
- (verouderd) een achtervoegsel dat direct na de stam en voor een eventuele uitgang wordt geplaatst om een frequentatief te vormen, dat herhaling en intensiteit uitdrukt[5][6]
- Hij hinkelde niet zo graag, maar deed toch maar mee.
Verwijzingen
- Schönfeld, M. (ed. A. van Loey) Historische grammatica van het Nederlands (1970) 8e druk; N.V. W.T. Thieme & Cie in par. 185 (blz. 227);geraadpleegd 2014-05-18
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- -el op website: Etymologiebank.nl
- e-ANS 12·2·1·4·2 : Het achtervoegsel -el geraadpleegd 2014-05-17
- Schönfeld, M. (ed. A. van Loey) Historische grammatica van het Nederlands (1970) 8e druk; N.V. W.T. Thieme & Cie in par. 191 (blz. 237);geraadpleegd 2014-05-17
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.