vlees

[2] Vlees.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlees
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘spierweefsel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord vlees vlezen
verkleinwoord vleesje vleesjes

Zelfstandig naamwoord

vlees o

  1. (anatomie) spierweefsel van bepaalde organen
  2. (voeding) spierweefsel van dieren dat opgegeten kan worden als onderdeel van de voeding
Hyponiemen
  • bokkenvlees
  • braadvlees
  • bussenvlees
  • dendengvlees
  • draadjesvlees
  • geneesvlees
  • hakvlees
  • halalvlees
  • hamelvlees
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vlees staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
vlezen

vlees

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlezen
    • Ik vlees. 
  2. gebiedende wijs van vlezen
    • Vlees! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlezen
    • Vlees je? 

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.