suffix

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • suf·fix
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘achtervoegsel’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • Van het Latijnse sub (“onder”) + fixus, perfect passive participle van figere (“vastmaken”), uiteindelijk van het Engelse suffix
enkelvoud meervoud
naamwoord suffix suffixen
verkleinwoord suffixje suffixjes

Zelfstandig naamwoord

suffix o

  1. (taalkunde) een woorddeel dat achter de stam van een woord gevoegd wordt
Synoniemen
Verwante begrippen
Woorddelen in het Nederlands (nld)

toevoegselvoorvoegselachtervoegselinvoegselomvoegsel
affixprefixsuffixinterfixcircumfix

Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord suffix staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
54 %van de Nederlanders;
86 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.