prefix

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·fix
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘voorvoegsel’ voor het eerst aangetroffen in 1578 [1]
  • Van het Middelfrans prefixer (werkwoord) en het Laatlatijns praefixum (zelfstandig naamwoord), beide van het Latijnse praefixus, voltooid deelwoord van praefīgō (van prae- (“voor”) + fīgō), uiteindelijk van het Engelse prefix (met het voorvoegsel pre-)
enkelvoud meervoud
naamwoord prefix prefixen
verkleinwoord prefixje prefixjes

Zelfstandig naamwoord

prefix o

  1. (taalkunde) een gebonden morfeem dat voor een ander woord geplaatst wordt om iets aan de betekenis toe te voegen
  2. (natuurkunde) (eenheid) een decimaal voorvoegsel dat kan worden toegevoegd aan elke eenheid van het SI-systeem, om aan te geven dat het om veelvouden of delen van die eenheden gaat
  3. (scheikunde) voorvoegsels gebruikt bij de naamgeving van chemisch verbindingen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Woorddelen in het Nederlands (nld)

toevoegselvoorvoegselachtervoegselinvoegselomvoegsel
affixprefixsuffixinterfixcircumfix

Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord prefix staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
78 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

prefix

  1. (taalkunde) prefix, voorvoegsel dat voor een ander woord geplaatst wordt om iets aan de betekenis toe te voegen
  2. (natuurkunde), (eenheid) prefix, een decimaal voorvoegsel dat kan worden toegevoegd aan elke eenheid
  3. (scheikunde) prefix, voorvoegsels gebruikt bij de naamgeving van chemisch verbindingen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.