affix

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·fix
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘toevoegsel’ voor het eerst aangetroffen in 1911 [1]
  • Van het Latijnse affixus [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord affix affixen
verkleinwoord affixje affixjes

Zelfstandig naamwoord

affix o

  1. (taalkunde) een gebonden morfeem dat aan een ander morfeem wordt vastgehecht om zo een nieuw woord te vormen
    • De rol van het affix in de afleiding of samenstelling wordt weergegeven door een verticale streep. 
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Woorddelen in het Nederlands (nld)

toevoegselvoorvoegselachtervoegselinvoegselomvoegsel
affixprefixsuffixinterfixcircumfix

Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord affix staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
35 %van de Nederlanders;
47 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.