praten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  praten    (hulp, bestand)
  • IPA: ˈpraː.tə(n)
Woordafbreking
  • pra·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘spreken’ voor het eerst aangetroffen in 1440 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: praten
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: prate, prattle, Fries: prate
Noord: Zweeds: prata, Deens: prate
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
praten
praatte
gepraat
zwak -t volledig

Werkwoord

praten

  1. inergatief zich met behulp van de stem uiten
    • Hij bleef maar praten over het uitje naar Terschelling. 
Synoniemen
Anagrammen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord praten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Noors

Woordafbreking
  • pra·ten
Naar frequentie 9522

Zelfstandig naamwoord

praten, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van prat
Schrijfwijzen


Nynorsk

Woordafbreking
  • pra·ten

Zelfstandig naamwoord

praten, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van prat
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.