rabba

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rabba    (hulp, bestand)
  • IPA: /rɑˈba/, /ˈrɑba/
Woordafbreking
  • rab·ba
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rabba rabbot
rabba's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

rabba v/m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) vrouwelijke rabbijn

Gangbaarheid

  • Het woord 'rabba' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

  1. Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands

IJslands

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • rab·ba
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid deelwoord
(supinum)
3e pers enk. 1e pers mv.
rabbarabbarröbbuðumrabbað
zwakke
verbuiging
volledig

Werkwoord

rabba

  1. babbelen, bazelen, bomen, keuvelen, kletsen, kouten, leuteren, met iemand een praatje maken, zich onderhouden, praten, redekavelen, zwammen
  1. «Hún var að rabba við bróður sinn.»
    Ze zat met haar broer om een praatje te maken.

Werkwoord

rabba

  1. gebiedende wijs van rabba (verkorte vorm)
Schrijfwijzen

Oudnoords

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • rab·ba
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rabba
rabbar
rabbaði
rabbat
Klasse 1 zwak volledig

Werkwoord

rabba

  1. babbelen, bazelen, bomen, keuvelen, kletsen, kouten, leuteren, met iemand een praatje maken, zich onderhouden, praten, redekavelen, zwammen
Synoniemen
  • skrafa
Hyperoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.