uitpraten
Nederlands
Woordafbreking
- uit·pra·ten
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit bw en praten ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitpraten |
praatte uit |
uitgepraat |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
uitpraten
- niets meer te vertellen hebben
- Na uren zijn we nog niet uitgepraat.
- Hij raakte niet uitgepraat over zijn hobby.
- zonder onderbreking een verhaal afmaken
- Laat u me even uitpraten?
- Maar dat ze me niet lieten uitpraten. Daar ging het mij om. Ik wilde gewoon uitpraten. De zaken uitpraten. Uitpraten. Mijn zegje doen. Wat konden mij die badkamerproducten schelen? Ik wilde alleen maar geld. Geld, in ruil voor het acht uur lang aanprijzen van badkamerproducten. Laat me dan toch uitpraten! [1]
- iets bespreken tot er een conclusie getrokken wordt
- We hebben het probleem uitgepraat.
Gangbaarheid
- Het woord uitpraten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitpraten' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.