sigaar
Nederlands
Woordafbreking
- si·gaar
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘rol tabak om te roken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1808 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sigaar | sigaren |
verkleinwoord | sigaartje | sigaartjes |
Zelfstandig naamwoord
sigaar v
- in dekblad gerolde tabak
- 1. Een sigaar van buiten gezien.
- 1. Een doos sigaren met sigarenbandjes.
- 1. Een sigaar die uit elkaar is gehaald.
Hyponiemen
- fopsigaar, havannasigaar, klapsigaar, klobotsigaar, rietsigaar
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- de sigaar zijn
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord sigaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'sigaar' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.