klos
Nederlands
Woordafbreking
- klos
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘spoel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1630 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klos | klossen |
verkleinwoord | klosje | klosjes |
Zelfstandig naamwoord
klos v/m
- spoel waaromheen een draad gewonden is
- Heb je nog een klosje van deze rode draad?
- het slachtoffer
- De milieubewuste automobilist is de klos.
Synoniemen
- [2] de dupe, het haasje, de lul, de piel, de pineut, de pisang, de sigaar, de sjaak, het strandpaaltje
Gangbaarheid
- Het woord klos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'klos' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.