boerenlul
Nederlands
Woordafbreking
- boe·ren·lul
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van boer zn en lul zn met het invoegsel -en-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boerenlul | boerenlullen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
boerenlul m [1]
- (pejoratief) een ruw, onbeschaafd, onhandig en dom persoon; een simpele ziel
- Ik voel me heel erg een boerenlul als ik me over Griekenland een mening probeer te vormen, want ik denk steeds: als je een keer failliet bent gegaan, kun je toch opnieuw beginnen? [2]
- geuzennaam voor een agrariër
- Met 'Ik bun moar een eenvoudige boerenlul' gaat Høken in Bentelo van start. Een uitzinnig publiek, gekleed in óf een Normaal-shirt of helemaal geen bovenkleding. 'De letste keer in Bèèntel!', schreeuwt frontman Bennie Jolink het publiek toe. [3]
Synoniemen
- [1] sufferd, stommeling, boerenhufter, boerenkaffer, boerenkinkel, boerenkloot, boerenknurft, boerenlummel, boerenpummel, hork, sukkel, domoor, druiloor, ezel, ezelsveulen, klojo, kluns, onnozelaar
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord boerenlul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'boerenlul' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Het Parool 15 JUNI 2011 HEODOR HOLMAN
- Tubantia 13-09-15, In beeld: 8000 'høkers' in Bentelo voor laatste concert Normaal
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.