kaars

Een kaars.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kaars    (hulp, bestand)
  • IPA: /kars/
Woordafbreking
  • kaars
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘vetstaaf met pit voor verlichting’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kaars kaarsen
verkleinwoord kaarsje kaarsjes

Zelfstandig naamwoord

kaars v/m

  1. een staaf of klomp van brandbaar materiaal met een lont
    • Vroeger had men 's nachts slechts kaarsen als verlichting. 
  1. (natuurkunde), (eenheid), (verouderd) oude eenheid van lichtsterkte (de zg. normaalkaars, thans candela)
    • De winkelier zei dat deze lamp een lichtsterkte heeft van 30 cd, vroeger zou men zeggen: "een lamp van 30 kaars.". 
Typische woordcombinaties
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kaars staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.