eenheid
Nederlands
Woordafbreking
- een·heid
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘hecht samenhangend geheel’ voor het eerst aangetroffen in 1461 [1]
- Afgeleid van een met het achtervoegsel -heid.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eenheid | eenheden |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
eenheid v
- bij elkaar horend geheel met kenmerkende eigenschappen.
- Deze mensen werden door deze dreiging tot een eenheid samengesmeed met gemeenschappelijk doel.
- De mobiele eenheid (ME) is een groep politieagenten die als geheel op verschillende plekken kan worden ingezet bij de bestrijding van rellen.
- maat waarin hoeveelheden worden uitgedrukt.
- De coulomb is de eenheid van lading.
- woonruimte
- De lounge is een vrijstaande eenheid.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
- [2] grootheid, prefix, voorvoegsel, lengte, lengtemaat, massa, snelheidsmaat, tijd, tijdseenheid, oppervlakte, oppervlaktemaat, inhoud, inhoudsmaat
Vertalingen
2. maat waarin hoeveelheden worden uitgedrukt
Gangbaarheid
- Het woord eenheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'eenheid' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Afrikaans
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.