doopkaars
Nederlands
Woordafbreking
- doop·kaars
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van doop zn en kaars zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doopkaars | doopkaarsen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
doopkaars v/m [1]
- (religie) kaars die speciaal gemaakt is voor een doopplechtigheid
- Tussen kerk en pastorij werd zaterdag een mobiel altaar opgetrokken, met religieuze symbolen en een orgel. De eremis werd opgeluisterd door een mannenkoor. Een processie rond de kerk ging de eremis vooraf, met een bruidsmeisje op kop. Die droeg een doopkaars, de handenwindsels die De Clercq tijdens de offerande moest omdoen en een kroon. Net voor en na afloop volgden handopleggingen.[2]
- Toen begreep die mevrouw opeens ook het symbool van het aansteken van een doopkaars: er is een nieuw licht in ons midden.”[3]
Gangbaarheid
- Het woord doopkaars staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'doopkaars' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Standaard 09/07/2011 oom Merelbeekse priester van Sint-Pius X houdt eerste eremis in open lucht
- NRC Judith Eiselin 11 april 1996 Vernieuwde rituelen rond geboorte en dood; Aandachtig welkom in de wereld
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.