candela

Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
  • can·de·la
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘eenheid van lichtsterkte’ voor het eerst aangetroffen in 1953 [1]
  • Van het Latijnse candela (kaars)
enkelvoud meervoud
naamwoord candela candela's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

candela v / m

  1. (natuurkunde), (eenheid) SI-basiseenheid voor lichtsterkte, weergegeven met symbool cd
    • Eén millicandela is 10-3 candela. 
Afgeleide begrippen
eenheden van candela in het Nederlands (nld)
yoctocandela • zeptocandela • attocandela • femtocandela • picocandela • nanocandela • microcandela • millicandela • centicandela • decicandela • candela • decacandela • hectocandela • kilocandela • megacandela • gigacandela • teracandela • petacandela • exacandela • zettacandela • yottacandela
Vertalingen
    1.   

Gangbaarheid
  • Het woord candela staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
58 %van de Nederlanders;
65 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen
  1. "candela" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3


Latijn
Uitspraak
  • IPA: /kan.ˈdeː.la/
Woordafbreking
  • can·de·la

Zelfstandig naamwoord

căndēlă v

  1. was- of vetkaars
  2. met was bestreken touw
Verbuiging
enkelvoud meervoud
nominatief candēla candēlae
genitief candēlae candēlārum
datief candēlae candēlīs
accusatief candēlam candēlās
ablatief candēlā candēlīs
vocatief candēla candēlae
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.